ECLI:NL:GHAMS:2003:AL1520

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-004772-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Voncken
  • M. Veldhuisen
  • J. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met aanzienlijke hoeveelheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in [geboorteland] op [geboortedatum] en thans verblijvende in Detentie Centrum Zeist, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 17.958,20 gram cocaïne op 12 september 2002 te Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het hof kwam tot een andere beslissing. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen had dat zij het tenlastegelegde feit had begaan, en sprak haar vrij van andere tenlasteleggingen.

Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waarbij zij zich had laten leiden door winstbejag. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van dien aard dat deze bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en handel, wat gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd en bevond zich in een vicieuze cirkel van financiële problematiek, gok- en koopverslaving.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, maar het hof bepaalde de straf op 48 maanden. Daarnaast gelastte het hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, opgelegd bij een eerder vonnis. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van 48 maanden en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelastte.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-004772-02
datum uitspraak 10 juni 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 4 december 2002 in de strafzaak onder parketnummers 15/001187-02 en 15/031461-00 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres],
thans verblijvende in Detentie Centrum Zeist, locatie vrouwen, te Soesterberg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 november 2002 en in hoger beroep van 27 mei 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij
op 12 september 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 17.958,20 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft - daartoe verwijzend naar de door de rechtbank Haarlem met ingang van 1 mei 2003 gehanteerde oriëntatiepunten ten aanzien van de op te leggen straffen aan meerderjarige drugskoeriers - gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, te weten ongeveer 17.958,20 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Bij dit handelen heeft verdachte zich laten leiden door louter winstbejag. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in een dergelijke hoeveelheid cocaïne plegen gepaard te gaan met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 17 april 2003 blijkt dat zij reeds eerder - onder meer voor het plegen van een soortgelijk feit - is veroordeeld, alsmede dat zij het bewezengeachte heeft gepleegd in een periode dat voor haar een proeftijd gold.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het in de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 15/031461-00 uitgebrachte Reclasseringsrapport van 20 februari 2001, opgemaakt door F.J.J.M. van Himbergen, reclasseringswerker.
Uit de inhoud van voornoemd rapport, alsmede uit de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat verdachte zich ten aanzien van haar financiële problematiek in een vicieuze cirkel bevindt, welke zij, gezien haar gok- en koopverslaving, kennelijk niet in staat is zelfstandig te doorbreken.
Al het voorgaande overwegende acht het hof een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie in het arrondissement Haarlem heeft gevorderd de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Haarlem van 4 april 2001, in de zaak met parketnummer 15/031461-00, waarbij de verdachte terzake van een door haar gepleegd strafbaar feit is veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het voorwaardelijk gedeelte drie maanden bedroeg, met een proeftijd van twee jaar, binnen welke periode - kort gezegd - de verdachte zich niet behoorde schuldig te maken aan het plegen van een nieuw strafbaar feit.
Gelet op de datum van het onherroepelijk worden van het vonnis, te weten 19 april 2001, staat vast dat de proeftijd ten tijde van het plegen van het hiervoor bewezengeachte nog niet was geëindigd en heeft de verdachte zich derhalve in de voormelde proeftijd wederom schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit.
Het hof zal derhalve, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en de last tot tenuitvoerlegging zijn gegrond op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet (oud).
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (ACHTENVEERTIG) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Voorts ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 3 (DRIE) MAANDEN, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Haarlem van 4 april 2001, in de zaak met parketnummer 15/031461-00.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Voncken, Veldhuisen en Brouwer, in tegenwoordigheid van Peeperkorn als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2003.
Mr. Brouwer is buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.