arrestnummer
rolnummer 23-002796-02
datum uitspraak 28 mei 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 10 juli 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15/030244-02 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [land] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres],
thans verblijvende in P.I. Noordsingel te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 juni 2002 en in hoger beroep van 15 mei 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bespreking van een verzoek
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi opnieuw verzocht om de douanebeambten die op het vliegveld Zanderij de bagage van de verdachte hebben gewogen als getuigen te doen oproepen en te zorgen voor de aanwezigheid van informatie over de procedure aan de balie op genoemd vliegveld in Suriname wanneer sprake is van constatering van overgewicht en bijbetaling. Pas als ook die getuigen zijn gehoord en dat onderzoek is verricht, kan het hof tot een eindoordeel in deze zaak komen.
Het hof wijst het - herhaalde - verzoek van de verdediging af op dezelfde gronden als waarop dat verzoek is afgewezen ter terechtzitting van 17 maart 2003. Hetgeen hieromtrent in het proces-verbaal van die terechtzitting is vermeld, geldt als hier herhaald en ingelast.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat bij hem het opzet op het vervoer van de cocaïne ontbreekt omdat de koffer welke hij op 25 januari 2002 op de luchthaven Schiphol bij zijn aanhouding bij zich had en waarin een hoeveelheid van bijna 19 kilo cocaïne is aangetroffen, niet de koffer geweest kan zijn die hij op vliegveld Zanderij te Paramaribo heeft achtergelaten bij de incheckbalie en voor vervoer naar Nederland heeft aangeboden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Voor de juistheid van de stelling van verdachte dat de koffer die verdachte op het vliegveld Zanderij in Suriname heeft ingecheckt, een andere koffer zou zijn geweest dan die hij vervolgens na zijn aankomst in Nederland op Schiphol van de bagageband zou hebben genomen, zijn in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting geen, in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, zo heeft hij verklaard, alvorens de bewuste koffer op Schiphol van de bagageband te pakken, deze koffer diverse malen bekeken en daarbij op het aan de koffer gehechte bagagelabel zijn naam zien staan. Vaststaat dat het op het bagagelabel vermelde nummer overeenstemt met het nummer vermeld op de claimtag dat op het ticket van verdachte was bevestigd. Nu niet is gebleken van concrete feiten of omstandigheden die op het tegendeel wijzen, moet er derhalve van worden uitgegaan dat de koffer die verdachte op Schiphol van de bagageband heeft genomen, dezelfde is als die hij bij vertrek op vliegveld Zanderij ten vervoer naar Amsterdam heeft aangeboden.
Uitgaande van het laatste, overweegt het hof voorts als volgt.
Verdachte is in beginsel volledig verantwoordelijk voor de inhoud van de bagage die hij per vliegtuig met zich meevoert. Dit klemt in casu temeer nu verdachte alvorens zijn koffer ten vervoer aan te bieden, deze koffer heeft gewogen, daarna bij bedoelde aanbieding verneemt dat het gewicht aanzienlijk (6 kilo) meer bedraagt en vervolgens nalaat (te proberen) enig onderzoek te doen naar de inhoud van de koffer en de aard daarvan, teneinde het geconstateerde overwicht te kunnen verklaren.
Door onder deze omstandigheden niettemin met deze koffer naar Nederland te reizen heeft verdachte zich willens en wetens bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat die koffer verdovende middelen, bijvoorbeeld cocaïne, zou bevatten, zoals ook het geval bleek te zijn.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 januari 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 18.911,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De waardering van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd. Nu blijkens het proces-verbaal met nummer PL278C/02-000869 van 27 januari 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren R. van der Meyde, A.W. van Empel, J.C.M. Zonneveld, S.K. Schuitema, W. van de Graaf, M. van der Vlugt, J.H. Wetzels, slechts een representatief monster (met nummer 149) van de aangetroffen stof is geanalyseerd, kan de uitkomst van het onderzoek van voornoemd monster uit één pakket niet ook gelden voor de overige van de in totaal bij verdachte aangetroffen negentien pakketten. Mitsdien kan niet met zekerheid worden gezegd dat de stof in de overige achttien pakketten ook cocaïne bevatte en kan de verdachte derhalve - indien het hof tot een bewezenverklaring komt - slechts een straf wordt opgelegd die is gebaseerd op de inhoud/hoeveelheid van het geteste pakket, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit de inhoud van het door de raadsman aangehaalde proces-verbaal, blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
- verbalisanten Van der Meyde en Bindels hebben de rolkoffer van verdachte aan een controle onderworpen en zagen onder een handdoek een groene schuimrubberen plaat. Onder deze plaat zagen zij een zwarte spijkerbroek. In de broekspijpen van de broek troffen zij zes zwarte zakken aan. Nadat zij de zes zakken uit de broek hadden gehaald, hebben zij deze uitgepakt. In de zakken zaten in totaal 19 pakketten. Verbalisanten voornoemd hebben de pakketten voorzien van de cijfers 1 tot en met 19. De verpakkingswijze was voor alle pakketten nagenoeg identiek. Verbalisanten voornoemd hebben alle 19 pakketten uitgepakt, getest en de inhoud ervan netto gewogen. De inhoud van al deze pakketten gaf een positieve kleurenreactie op de ESA-cocaïne testset.
- Verbalisant Van der Meyde testte de aangetroffen stof met een van rijkswege verstrekte en daartoe bestemde testset. Hierbij trad een positieve kleurreactie op.
- Verbalisant Van der Meyde nam voorts een representatief monster van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk.
- Voornoemde monsterneming is ingeschreven onder nummer 149.
Blijkens het rapport van 26 januari 2002 van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige ing. A.G.A. Sprong, bevatte dit monster cocaïne.
Uit bovenstaande onderzoekshandelingen in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat ervan moet worden uitgegaan dat alle pakketten een materiaal bevattende cocaïne bevatten. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte voor het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot diezelfde straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als koerier schuldig gemaakt aan de invoer van een voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheid van bijna 19 kilo cocaïne binnen het grondgebied van Nederland. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof en de handel en verspreiding ervan is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de met de verkrijging daarvan gepaard gaande door verslaafden gepleegde misdrijven.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 31 maart 2003, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een opiumwet delict, zij het lang geleden.
Het voorgaande overwegende acht het hof de straf zoals in eerste aanleg is opgelegd passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van
ACHTENVEERTIG (48) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Vries, Voncken en Schrage, in tegenwoordigheid van mrs. Meerbeek en Mulder als griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2003.
Mr. Schrage is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.