ECLI:NL:GHAMS:2003:AI0315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4772 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van de Merwe
  • A. Goedhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot werkkamer in eigen woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen een beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst P, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De zaak betreft de vraag of een werkkamer, die 28% van de vloeroppervlakte van de gehele woning beslaat en uitsluitend voor de onderneming van belanghebbende werd gebruikt, tot het ondernemingsvermogen behoort.

Belanghebbende dreef tot 1 april 2000 een administratiekantoor in de vorm van een eenmanszaak en had cliënten waarvoor hij ter plaatse werkruimte beschikbaar had. De werkkamer was ontstaan door het verwijderen van een muur tussen twee kamers in de eigen woning van belanghebbende. De inspecteur stelde dat de werkkamer bij de staking van de onderneming overging naar het privé-vermogen van belanghebbende, en dat de boekwinst die hieruit voortvloeide, tot de stakingswinst behoorde. De inspecteur had de waarde van de werkkamer vastgesteld op ƒ 168.177, wat leidde tot een boekwinst van ƒ 58.995.

Belanghebbende betwistte deze waardering en stelde dat de werkkamer verplicht tot zijn privé-vermogen behoorde. Het Hof oordeelde dat belanghebbende in redelijkheid had kunnen besluiten de werkkamer tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, aangezien deze niet voor andere doeleinden werd gebruikt. Het Hof concludeerde dat de aanslag niet tot een te hoog bedrag was vastgesteld en dat de inspecteur geen onredelijke waardering had gegeven aan de werkkamer.

De uitspraak werd gedaan door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Goedhart als griffier. Het Hof heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien belanghebbende in het ongelijk werd gesteld. De beslissing is ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 14 juni 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 juni 2003.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende dreef tot 1 april 2000 in de vorm van een eenmanszaak een administratiekantoor. Cliënten van belanghebbende waren drie a-bedrijven. Bij alle cliënten had belanghebbende ter plaatse de beschikking over werkruimte, waar belanghebbende het grootste deel van zijn tijd werkzaam was.
2. Belanghebbende heeft bij de bouw in 1993 de muur tussen twee kamers op de eerste verdieping van zijn eigen woning laten verwijderen en de aldus ontstane kamer als werkkamer in gebruik genomen ten behoeve van zijn onderneming. In bouwkundig opzicht vormt deze werkkamer een geheel met de eigen woning. De kamer heeft geen eigen opgang. De vloeroppervlakte van de werkkamer is ongeveer 28% van de vloeroppervlakte van de gehele woning. Belanghebbende heeft de werkkamer gerekend tot zijn ondernemings-vermogen.
3. Bij de staking van de onderneming was de boekwaarde van de werkkamer ƒ 84.042 en de waarde van de woning van belanghebbende ƒ 600.000. De inspecteur stelt dat de werkkamer bij de staking overgaat naar het privé-vermogen van belanghebbende en dat de boekwinst behoort tot de stakingswinst. Hij heeft bij de aanslagregeling de waarde van de werkkamer becijferd op ƒ 143.130 en de boekwinst op ƒ 58.995, waarbij hij abusievelijk uitging van een boekwaarde van ƒ 84.135. Thans stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de waarde van de werkkamer ten tijde van de staking ƒ 168.177 (28% van ƒ 600.000) was.
4. Primair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de werkkamer verplicht tot zijn privé-vermogen behoorde en dat hij de grenzen van de redelijkheid heeft overschreden door deze tot zijn ondernemings-vermogen te rekenen. Tot steun voor zijn standpunt verwijst belanghebbende naar de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 maart 1984, nr. 1572/82, VN 1984, blz. 1851. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende in redelijkheid heeft kunnen besluiten de werkkamer, met een vloeroppervlakte van 28% van die van de gehele woning en waarvan gesteld noch gebleken is dat deze voor andere doeleinden werd gebruikt dan ten behoeve van de onderneming, te rekenen tot zijn ondernemingsvermogen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende de vrijheid had het pand in haar geheel tot zijn privé-vermogen te rekenen en evenmin dat belanghebbende zich daarvan niet bewust was. Voor dat geval is niet in geschil dat de werkkamer bij de staking van de onderneming overgaat naar het privé-vermogen van belanghebbende en dat de boekwinst behoort tot de met de staking behaalde winst. In zoverre is het gelijk aan de inspecteur.
5. Subsidiair stelt belanghebbende dat de waarde van de werkkamer lager was dan de ƒ 168.177, die de inspecteur stelt en dat de inspecteur de boekwinst tot een te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen. In dit verband wijst belanghebbende erop dat de kamer is ontstaan door twee voormalige slaapkamers samen te voegen en dat het terugbrengen in de oorspronkelijke staat naar schatting ƒ 15.000 zal kosten. Vaststaat dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag is uitgegaan van een boekwinst van ƒ 58.995. Voorts staat vast dat de boekwaarde van de werkkamer ƒ 84.042 was. Daaruit volgt dat de boekwinst niet tot een te hoog bedrag in aanmerking is genomen als de waarde van de werkkamer ten tijde van de staking minstens ƒ 143.037 (ƒ 58.995 + ƒ 84.042) was. Het Hof acht alle factoren in aanmerking genomen aannemelijk dat de waarde van de werkkamer destijds niet lager was dan ƒ 143.037. Dat brengt mee dat de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 30 juni 2003 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.