ECLI:NL:GHAMS:2003:AH8550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1413
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijs en economische huurwaarde in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2003, gaat het om een geschil tussen belanghebbende X en de inspecteur van de Belastingdienst P over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1999. Belanghebbende verhuurt meerdere woningen en heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 40.782. Hij verzocht om vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 24.655. De inspecteur handhaafde de aanslag, wat leidde tot het beroep van belanghebbende.

De kern van het geschil betreft de aftrekbaarheid van kosten in verband met de verhuurde woningen en de vraag of de kosten van opleidingen van belanghebbende als uitgaven voor een beroep kunnen worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat een verschil van minder dan 30% tussen de overeengekomen huurprijs en de economische huurwaarde van een woning niet leidt tot een kwalificatie als bruikleen. Echter, een verschil van meer dan 40% leidt tot een tweeledig karakter van de huurovereenkomst, waardoor de aftrekbare kosten voor die woning slechts gedeeltelijk in aanmerking worden genomen.

Daarnaast oordeelt het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van zijn opleidingen kunnen worden aangemerkt als uitgaven ter zake van een beroep. Het Hof concludeert dat het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden verminderd tot ƒ 34.808, rekening houdend met de proceskosten die aan de inspecteur worden opgelegd. De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld en biedt belanghebbende de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 20 februari 2002, aangevuld bij brief van 30 juni 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 22 januari 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 40.782. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 24.655.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 november 2002 nadere stukken ingezonden.
Van het verhandelde ter zitting van 3 december 2002 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Op 17 december 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 30 december 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 4 januari 2003, ter griffie ingekomen op 6 januari 2003, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 41 is tijdig betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1939, verhuurt in het onderhavige jaar onder meer de woningen gelegen aan A-straat 1, B-straat 2 en C-straat 3 te D. De huurprijs van elk van deze woningen bedraagt ƒ 430 per maand. Belanghebbende betaalt de energiekosten van de woning aan de A-straat (ƒ 160 per maand). Deze laatstvermelde betaling is een vermindering van de overeengekomen huur, zodat de overeengekomen huur van deze woning ƒ 270 per maand bedraagt.
2.2. Belanghebbende heeft als aftrekbare kosten op de hiervoor onder 2.1 vermelde ontvangen bruto huur ad (3 ´ 12 x ƒ 430 =) ƒ 15.480 als aftrekbare kosten in mindering gebracht voor A-straat 1 ƒ 16.266 (waaronder ƒ 1.925 energiekosten), voor B-straat 2 ƒ 14.311 en voor C-straat 57 ƒ 6.413.
2.3. Met dagtekening 28 februari 2001 verklaart de voorzitter van de huurcommissie in het ressort D onder meer het volgende:
" VERKLARING HUURGEGEVENS HUURSUBSIDIE
(…)
woonruimte waarvoor huursubsidie wordt verzocht:
A-STRAAT 1 te D (…)
De woningkwaliteit (…) bedraagt 52 punten.
De maximale huurprijsgrens behorend bij de woningkwaliteit uitgedrukt in punten voor de periode van 1 juli 2000 tot 1 juli 2001 bedraagt ƒ 450,67 per maand. "
2.4. Belanghebbende volgde aanvankelijk een opleiding voor psychotherapeut. Omdat hij merkte dat het werken met groepen hem beter ligt, is hij aanvullende opleidingen gaan volgen, met als doel zich in het bedrijfsleven te gaan presenteren als coach/trainer voor het begeleiden en oplossen van communicatieve en psychologische organisatieproblemen. In dat kader heeft belanghebbende een bijscholingscursus "Instrumenten voor Hulp" gevolgd bij het Instituut voor toegepaste integrale psychologie BV (ITIP) te Rossum (Gld.). Deze cursus leidt op tot trainer in het niet-reguliere opleidingscircuit. Inmiddels doet belanghebbende on-bezoldigd of vrijwel onbezoldigd werkstages bij het "Holistisch Centrum D" te D, zet hij aldaar mannenpraatgroepen op en is hij co-trainer bij communicatie-trainingen.
3. Geschil
In geschil is of de hiervoor onder 2.2 vermelde kosten volledig als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen en of de kosten van de hiervoor onder 2.4 vermelde opleidingen buitengewone lasten zijn.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Aftrekbare kosten in verband met verhuurde woningen
5.1.1. De inspecteur stelt dat de economische huurwaarde van de hiervoor onder 2.1 woningen in het onderhavige jaar elk ƒ 604,80 (96% van ƒ 630) per maand bedraagt, dat de overeengekomen huur zoveel lager is dan de economische huurwaarde dat de huurovereenkomst mede moet worden aangemerkt als een overeenkomst van bruikleen en dat op deze woningen betrekking hebbende aftrekbare kosten - andere dan, voor zover hier van belang, renten van schulden en kosten van geldleningen - daarom slechts ten dele in aanmerking worden genomen (artikel 36, achtste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). Belanghebbende erkent dat de economische huurwaarde van de woning aan het C-straat ƒ 600 per maand bedraagt, maar stelt dat de economische huurwaarde van de woningen aan de B-straat en de A-straat lager was dan ƒ 450,67.
5.1.2. Ten aanzien van de woningen aan de B-straat en aan het C-straat is het Hof van oordeel dat uitsluitend het verschil tussen de overeengekomen huurprijs en de door de inspecteur gestelde economische huurwaarde - dat verschil bedraagt minder dan 30% - niet van dien aard is dat de overeenkomst niet slechts het karakter heeft van huur, maar mede dat van bruikleen. Andere omstandigheden die grond zouden kunnen zijn voor het oordeel dat de overeenkomst een dergelijk tweeledig karakter heeft zijn niet gesteld of gebleken. Dat brengt mee dat naar 's Hofs oordeel de op deze woningen betrekking hebbende aftrekbare kosten volledig in aanmerking worden genomen. De stelling van belanghebbende dat de economische huurwaarde van de woning aan de B-straat lager was dan ƒ 450,67, behoeft geen behandeling.
5.1.3. Ten aanzien van de woning aan de A-straat stelt belanghebbende dat de economische huurwaarde lager is dan ƒ 450,67. Tot steun van zijn stelling heeft hij de hiervoor onder 2.3 aangehaalde verklaring overgelegd. Het Hof is van oordeel dat op de inspecteur de last rust zijn stelling dat de economische huurwaarde van deze woning in het onderhavige jaar ƒ 600 bedraagt, aannemelijk te maken. Daartoe voert hij aan dat het mogelijk is dat de economische huurwaarde afwijkt van de door de huurcommissie vastgestelde huur, dat belanghebbende de woning aan het C-straat vanaf 1 juli 2000 aan een onafhankelijke derde verhuurt voor ƒ 630 per maand, dat voor ƒ 450,67 per maand in de binnenstad van D nauwelijks een kamer te huur is, dat hij niet weet wat de status is van de door belanghebbende overgelegde verklaring van de voorzitter van de huurcommissie en dat hij niet weet of bij die verklaring terecht is uitgegaan van 52 punten. Met deze stellingen heeft de inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de economische huurwaarde van de woning aan de A-straat hoger was dan ƒ 450,67.
5.1.4. Het Hof acht echter ook niet aannemelijk gemaakt dat de economische huurwaarde lager is dan ¦ 450,67 zoals belanghebbende heeft gesteld. Het Hof gaat er daarbij van uit dat een verhuurder in het algemeen zal streven naar een maximaal rendement en derhalve tenminste de door de huurcommissie vastgestelde huur zal willen realiseren. Niet is gesteld of gebleken dat die huur in casu niet haalbaar zou zijn geweest. De voor de woning aan de A-straat overeengekomen huur (ƒ 270) verschilt zoveel van de economische huurwaarde (ƒ 450,67) ervan - het verschil is ruim 40% - dat de huurovereenkomst met betrekking tot deze woning een tweeledig karakter draagt, eensdeels dat van huur, anderdeels dat van bruikleen. Dat brengt mee dat de op deze woning betrekking hebbende aftrekbare kosten - andere dan renten van schulden en kosten van geldleningen - bij belanghebbende voor (afgerond) 60% in aanmerking worden genomen.
5.1.5. De op de woning aan de A-straat betrekking hebbende aftrekbare kosten bedragen (ƒ 16.266 - ƒ 1.925 =) ƒ 14.341. De energiekosten zijn geen (slechts ten dele in aanmerking te nemen) aftrekbare kosten, maar - naar niet in geschil is - een vermindering van de overeengekomen huur. Van de vermelde aftrekbare kosten wordt een gedeelte groot (40% van ƒ 14.341 =) ƒ 5.736 niet in aanmerking genomen. De inspecteur heeft niet gesteld dat ook het bedrag van de afschrijving moet worden gecorrigeerd. Het Hof acht dat terecht, nu belanghebbende in de aangifte is uitgegaan van een aftrekbare afschrijving ter grootte van 15% van de genoten huur en niet van 15% van de economische huurwaarde welke, naar tussen partijen niet in geschil is, voor de panden C-straat en B-straat tenminste ¦ 600 per maand beloopt. Het bedrag van de aftrekbare afschrijving zou derhalve voor deze twee panden moeten worden verhoogd en daar tegenover voor het pand A-straat moeten worden verlaagd welke correcties elkaar opheffen. Nu de inspecteur ter zake een bedrag van ƒ 11.650 heeft gecorrigeerd, moet het vastgestelde belastbare inkomen worden verminderd met (ƒ 11.650 - ƒ 5.736 =) ƒ 5.914.
5.2. Studiekosten
5.2.1. Belanghebbende stelt dat zijn inkomen bij zijn pensionering met ongeveer ƒ 16.000 per jaar vermindert en dat hij poogt die vermindering te compenseren door inkomsten als groepstrainer te gaan verwerven en dat de hiervoor onder 2.4 vermelde cursussen daarom een opleiding voor een beroep vormen.
5.2.2. De inspecteur stelt daartegenover dat niet aannemelijk is dat belanghebbende de cursus volgt met een ander oogmerk dan persoonlijke interesse en dat evenmin aannemelijk is dat belanghebbende zijn met de cursus opgedane kennis in het economische verkeer rendabel kan maken.
5.2.3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de weerspreking door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs kon of kan verwachten op basis van de door hem gevolgde cursus binnen redelijke tijd inkomen te zullen verwerven. Daarop wijst ook de omstandigheid dat belanghebbende ten tijde van de zitting (bijna drie jaar na afloop van het onderhavige jaar) niet of nauwelijks dergelijke inkomsten verwerft en dat daarop ook geen concrete vooruitzichten bestaan. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat belanghebbende deze cursus vooral om persoonlijke redenen heeft gevolgd. De kosten kunnen niet worden aangemerkt als uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep. In zoverre is het gelijk aan de inspecteur.
5.3. Conclusie
Uit het vorenoverwogene volgt dat het bij de vaststelling van de aanslag in aanmerking genomen onzuivere inkomen van ƒ 56.207 met ƒ 5.914 moet worden verminderd tot ƒ 50.293. De drempel voor de giftenaftrek wordt dan ƒ 503. Nu bij de aanslagregeling is uitgegaan van een drempel van ƒ 563 moet het inkomen nog met ƒ 60 extra giftenaftrek worden verminderd. Het vastgestelde belastbare inkomen (ƒ 40.782) moet met ƒ 5.914 + ƒ 60 = ƒ 5.974 worden verminderd tot ƒ 34.808.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de reiskosten voor het bijwonen van een zitting te Amsterdam door belang-hebbende, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op € 15.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.868;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 15 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 24 maart 2003 door mr. Beukers-Van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.