Hotel B
2.7. De directeur/aandeelhouder van belanghebbende, X, was tevens
directeur en mede-aandeelhouder in B B.V. welke B.V. in een
gehuurd pand een hotel exploiteerde in Amsterdam. De huurrechten
berustten bij X die ze ter beschikking stelde aan B B.V.
Wegens een conflict met de mede-aandeelhouder heeft X per l april
1995 de exploitatie van het hotel uit B B.V. gehaald en ingebracht in
belanghebbende.
2.8. Bij uitspraak van 27 juli 1995 heeft de president van de rechtbank
Amsterdam beslist dat de wijziging met betrekking tot exploitatie van het
hotel ongedaan gemaakt moest worden en dat de situatie moest worden
hersteld zoals deze bestond voor de doorgevoerde wijziging in die zin dat de
exploitatie moest worden teruggebracht bij B B.V. Aan het vonnis is
op l augustus 1995 uitvoering gegeven.
2.9. Over de periode l april 1995 tot en met 31 juli 1995 is geen
administratie voor het hotel bijgehouden. De inspecteur heeft de omzet
gesteld op ƒ 21.642 ontvangsten uit credit-cards min de geconstateerde
kosten ad ƒ 9.660 plus ƒ 9.000 per maand geschatte nettoloonkosten. Dat
leidt tot een meeromzet van ƒ 47.982 waarover een bedrag aan
omzetbelasting verschuldigd is van ƒ 2.716. Belanghebbende noch B
B.V. heeft deze omzetbelasting aangeven of voldaan; de inspecteur heeft bij
belanghebbende nageheven.
Overige correcties
2.10. De overige correcties zijn niet in geschil.
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is
opgelegd voor zover deze de betrekking heeft op café A en hotel
B.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het
geding en naar het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
Café A
5.1. Niet in geschil is dat belanghebbende niet beschikt over enige
administratie voor het café A voor het jaar 1994. Belanghebbende
heeft gesteld dat C tot diens vertrek op l november 1994 de
Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: P02/01290
exploitatie van het café in eigen hand heeft gehouden en dat er voor
belanghebbende derhalve geen reden was om over de periode tot l
november 1994 een administratie voor het café bij te houden. Het Hof is van
oordeel dat de inspecteur er terecht van uitgaat dat het café werd gedreven
voor rekening en risico van belanghebbende. Zowel de onder 2.1. vermelde
overeenkomst als het feit dat het personeel in dienst was van
belanghebbende en dat belanghebbende de aangiften loon- en
omzetbelasting voor het café deed, wijzen daarop. Belanghebbende heeft
niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie anders was. Het enkele
feit dat de verzekeringspolissen op naam van C stonden, is daarvoor
onvoldoende. Belanghebbende was derhalve op grond van het bepaalde in
artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gehouden
van de exploitatie van het café een administratie te voeren. Nu
belanghebbende aan deze verplichting niet heeft voldaan, dient het Hof op
grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b, van de AWR het beroep
af te wijzen tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar
onjuist is.
5.2. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de
naheffingsaanslag voor het tijdvak 1994 te hoog is. Belanghebbende heeft
haar stellingen op geen enkele wijze met bewijs onderbouwd. Het Hof acht
de benadering van de inspecteur van de loonbetalingen aan tenminste één
bedrijfsleider en aan het overige personeel redelijk evenals de
veronderstelling dat dit loon is betaald uit niet verantwoorde omzet, zodat
terecht is uitgegaan van een meeromzet van ƒ 48.000 inclusief
omzetbelasting voor 1994.
5.3. Niet in geschil is, dat er over 1995 wel een administratie is gevoerd.
Belanghebbende heeft gesteld dat in de periode l november 1994 tot en met
l april 1997 naast het in de administratie verantwoorde personeel tevens
K (hierna ook: K) in het café werkzaam is geweest tegen een
netto loon van ƒ 37,50 per week en dat zij feitelijk de hele dag in het café
aanwezig was. Het loon van K is niet in de administratie verantwoord.
Als bedrijfsleider van het café stond vanaf 15 maart 1995 ingeschreven
H. In de administratie is ten aanzien van H geen salaris
verantwoord. Het Hof acht niet aannemelijk dat K voor het aanwezig
zijn tijdens een volledige werkweek genoegen heeft genomen met een
salaris van ƒ 37,50 per week en evenmin dat H heeft gewerkt
zonder enige beloning. Naar het oordeel van het Hof wijkt hetgeen
belanghebbende hierover heeft gesteld zozeer af van wat in normale zakelijk
omstandigheden gebruikelijk is, dat het aan belanghebbende is om
aannemelijk te maken dat de situatie inderdaad is geweest zoals zij heeft
geschetst. Belanghebbende heeft daaromtrent aangevoerd dat beide
personen een uitkering hadden. Naar 's Hofs oordeel is het genieten van een
uitkering in het algemeen geen reden om in zakelijke verhoudingen geheel
of nagenoeg geheel af te zien van een beloning voor verrichte
werkzaamheden. Wel kan het voor de betrokken partijen een reden zijn om
een genoten beloning buiten het zicht van de uitkeringsinstanties te houden
en in het verlengde daarvan ook buiten het zicht van de belastingdienst. Nu
Gerechtshof te Amsterdam 5
Kenmerk: P02/01290
belanghebbende overigens niets heeft aangevoerd, acht het Hof aannemelijk
dat belanghebbende (extra) loonbetalingen aan zowel K als aan
H heeft verricht die niet in de administratie zijn verantwoord. Dat
leidt tot de conclusie dat de administratie over 1995 niet juist kan zijn en
moet worden verworpen. Dat brengt met zich mee dat belanghebbende ook
voor 1995 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen van
artikel 52 AWR en dat het Hof op grond van het bepaalde in artikel 27e,
onderdeel b, AWR het beroep dient af te wijzen tenzij blijkt dat en in
hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
5.4. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet heeft bewezen dat er
niet gedurende het hele jaar 1995 een bedrijfsleider voor het café in
dienstbetrekking is geweest. Het Hof acht de benadering van de inspecteur
van de loonbetalingen aan tenminste één bedrijfsleider redelijk. Datzelfde
geldt voor de extra loonbetalingen van netto ƒ l .200 per maand aan overig
personeel, evenwel met uitzondering van de periode vanaf l april 1994. De
inspecteur heeft de naheffing voor dit onderdeel uitsluitend gebaseerd op de
stelling dat er extra personeel moet zijn geweest naast de 12 respectievelijk
15 uur dat officieel is gewerkt door de werknemers D en E. Nu
vanaf l april 1994 een extra werknemer (G) werkzaam is geweest
gedurende 20 uur per week, ontvalt aan die stelling de grondslag. Voor de
maanden januari tot en met maart van het jaar 1994 dient het extra
uitbetaalde netto loon te worden gesteld op ƒ 4.000 per maand en voor de
maanden april tot en met december 1995 op ƒ2.800 per maand. Ervan
uitgaande dat deze bedragen zijn betaald uit de niet verantwoorde omzet,
leidt dit tot een meeromzet van ƒ 37.200 inclusief omzetbelasting in plaats
van ƒ 48.000.
Hotel B
5.5. Belanghebbende heeft gesteld dat de onder 2.8. vermelde uitspraak van
de president van de rechtbank met zich brengt dat geen enkele opbrengst of
kostenpost van het hotel in haar administratie thuishoort. Het Hof kan
belanghebbende daarin niet volgen. De onder 2.8. vermelde uitspraak laat
onverlet dat de exploitatie van het hotel in de periode l april 1995 tot l
augustus 1995 feitelijk voor rekening en risico van belanghebbende is
geschied zodat belanghebbende gedurende die periode de ondernemer was
die de onderneming dreef en derhalve ook degene die de omzetbelasting
diende aan te geven en te voldoen.
5.6. Niet in geschil is dat belanghebbende niet beschikt over enige
administratie voor het hotel en dat over de betreffende periode geen
omzetbelasting is voldaan of aangegeven. Nu het hotel in de betreffende
periode werd geëxploiteerd voor rekening en risico van belanghebbende was
belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 52 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (AWR) gehouden daarvan een administratie te
voeren. Nu belanghebbende aan deze verplichting niet heeft voldaan, dient
het Hof op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b, AWR het