ECLI:NL:GHAMS:2003:AG0175

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003201-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Lingen
  • M. van Wijnen-Vergeer
  • J. Tilleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank te Haarlem inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 augustus 2002. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland verbleef, was beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 6.519,6 gram MDMA, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2002 te Schiphol dit feit heeft gepleegd, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd omdat het hof zich niet kon verenigen met de eerdere uitspraak.

Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van zowel het feit als de verdachte werd bevestigd, en het hof heeft de straf bepaald op 41 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld.

De uitspraak is gedaan door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben behandeld in aanwezigheid van de griffier. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003201-02
datum uitspraak 20 februari 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Haarlem van 13 augustus 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15/000375-02 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedatum]
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen [(...)]
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 juli 2002 en in hoger beroep van 6 februari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 6.519,6 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 41 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Namens verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ruim 61/2 kilo harddrugs, te weten MDMA, buiten het grondgebied van Nederland gebracht, zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de verspreiding van harddrugs en de met het gebruik ervan gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 januari 2003, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van een over verdachte uitgebrachte briefrapportage van de Forensisch Psychiatrische Dienst Roermond van 13 mei 2002, opgemaakt door H.L.C. Morre, justitieel forensisch psychiater.
Al het bovenstaande in overweging nemende, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank te Haarlem opgelegde straf een juiste is; ook het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 41 maanden passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 41 (éénenveertig) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Lingen, Van Wijnen-Vergeer en Tilleman, in tegenwoordigheid van mr. Marsé als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2003.