ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9067

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2006
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Boersma
  • Mr. Onnes
  • Mr. Goes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de inspecteur inzake belastingaanslagen en ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, een Amerikaanse oud-militair, en de inspecteur van de Belastingdienst over vier belastingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1993, 1995, 1996 en 1997. De inspecteur had belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens het niet tijdig indienen van dit bezwaar. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende wel degelijk tijdig bezwaar had gemaakt, omdat de inspecteur kort na het verstrijken van de bezwaartermijn uitstel van betaling had verleend. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraken van de inspecteur met betrekking tot de jaren 1993 en 1995 vernietigd moesten worden, en dat belanghebbende ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaren.

Daarnaast werd de hoogte van de belastingaanslagen voor de jaren 1993, 1995, 1996 en 1997 beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de inspecteur bij het vaststellen van de belastbare inkomens niet in strijd had gehandeld met de wettelijke bepalingen. De inspecteur had de administratie van belanghebbende verworpen en de aangegeven omzet verhoogd. Het Hof volgde de berekeningen van de inspecteur en handhaafde de aanslag over het jaar 1995, terwijl de navorderingsaanslag over 1993 werd verminderd. Voor het jaar 1997 werd de aanslag ook verlaagd, en de boete die was opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte werd door de inspecteur ter zitting ingetrokken.

De uitspraak van het Hof resulteerde in een gedeeltelijke vernietiging van de uitspraken van de inspecteur, met een aanpassing van de belastingaanslagen en een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en belanghebbende heeft het recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
vier uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Mr. A ( AA advocaten) heeft als gemachtigde van belanghebbende op 18 juni 2001 op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld tegen de uitspraken van de inspecteur, gedagtekend 10 mei 2001, betreffende vier aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1993, 1995, 1996 en 1997. Mr. A verzocht de griffier nadere berichten rechtstreeks te verzenden aan belanghebbende, wonende op het adres a-straat 1 te 0000 XX Z.
Op 3 juli 2001 heeft mr. A bevestigd dat mr. B (BB advocaten belastingadviseurs) de behandeling van het beroep had overgenomen. Mr. B heeft op 17 juli 2001 nader uitstel verzocht voor het motiveren van het beroep. Op 20 augustus 2001 heeft belanghebbende persoonlijk het beroepschrift aangevuld.
De gang van zaken tot aan het instellen van beroep valt als volgt weer te geven:
- het jaar 1993: Op 30 december 1995 heeft de inspecteur belanghebbende een aanslag opgelegd naar een negatief inkomen. Op 28 november 1997 heeft de inspecteur belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 32.611 en aftrek elders belast tot een bedrag van f 2.601, uitkomende op een te betalen bedrag (exclusief heffingsrente) van f 7.705. Op 7 juni 1999 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd op basis van een belastbaar inkomen van f 29.091 en aftrek elders belast tot een bedrag van f 2.259. Op 22 juni 1999 heeft de inspecteur van belanghebbende een bezwaarschrift ontvangen tegen de navorderingsaanslag. Bij de in geschil zijnde uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens het niet verstrekken van gevraagde gegevens; daarnaast bevat de uitspraak als beslissing van de inspecteur dat hij de navorderingsaanslag handhaaft.
- het jaar 1995: Op 29 november 1997 heeft de inspecteur belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 28.301 en aftrek elders belast tot een bedrag van f 786. Op 3 juni 1998 heeft de inspecteur deze aanslag verminderd op basis van een belastbaar inkomen van f 24.781 en aftrek elders belast tot een bedrag van f 661. In een brief van 10 juni 1998 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de (verminderde) aanslag. Op 13 juli 1998 heeft de inspecteur van D (DD advocaten) een bezwaarschrift ontvangen tegen de aanslag. Bij de in geschil zijnde uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens te late indiening.
- het jaar 1996: Op 3 december 1999 heeft de inspecteur belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 8.312 en aftrek elders belast tot een bedrag van f 83. Op 9 december 1999 heeft de inspecteur het tegen de aanslag gerichte bezwaarschrift ontvangen. Bij de in geschil zijnde uitspraak heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
- het jaar 1997: Op 29 augustus 2000 heeft de inspecteur belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 31.931 en aftrek elders belast tot een bedrag van f 1.206; daarbij heeft de inspecteur een boete van (per saldo) f 100 opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. Op 19 september 2000 heeft de inspecteur van belanghebbende een bezwaarschrift ontvangen. Bij de in geschil zijnde uitspraak heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende concludeert in het beroepschrift tot, naar het Hof begrijpt, vernietiging van de uitspraken en vernietiging dan wel vermindering van de belastingaanslagen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarin concludeert hij tot het ongegrond verklaren van het beroep.
Belanghebbende heeft in zijn brief van 19 juni 2002 uitstel verzocht voor de behandeling van de zaak in afwachting van nader overleg tussen de bevoegde autoriteiten. Het hof heeft dit verzoek afgewezen.
De griffier heeft partijen bij aangetekende brieven uitgenodigd voor de zitting van 15 augustus 2002. Op 12 augustus 2002 heeft de inspecteur per fax stukken ingezonden van de briefwisseling tussen fiscale autoriteiten van de Verenigde Staten en Nederland; de griffier heeft afschriften van deze brieven gestuurd naar belanghebbende.
Belanghebbende is niet ter zitting van 15 augustus 2002 verschenen. De inspecteur heeft telefonisch gemeld dat hij in verband met persoonlijke redenen was verhinderd ter zitting te verschijnen.
Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden en aan mr. B verzocht helderheid te geven over zijn processuele positie. Deze verklaarde geen gemachtigde meer te zijn.
Belanghebbende heeft in zijn brief van 12 september 2002 een verklaring gegeven voor zijn afwezigheid ter zitting; in deze brief heeft belanghebbende nog verklaard dat hij geen gemachtigde heeft en heeft hij nadere vragen gesteld met betrekking tot de berekening van de inkomens over de jaren 1993 tot en met 1997. De inspecteur heeft een afschrift van deze brief ontvangen.
Op 14 november 2002 heeft C verklaard dat zij toestemming geeft voor het achterwege laten van een mondelinge behandeling van het beroep. Deze verklaring ging vergezeld van een machtiging, afgegeven door belanghebbende aan C.
Op 20 december 2002 heeft de griffier aan de inspecteur geschreven een mondelinge behandeling nodig te achten in verband met een aantal concreet in die brief verwoorde vragen. Op 2 januari 2003 heeft de inspecteur de brief beantwoord en daarbij gesteld dat het inkomen van belanghebbende over 1993 verminderd kan worden met het aan diens toenmalige compagnon toekomende bedrag van f 4.100. Van de gevoerde briefwisseling heeft de griffier afschriften verzonden aan C. C heeft een reactie toegezonden op 31 januari 2003. Op 6 februari 2003 heeft de griffier de inspecteur een afschrift van deze brief gezonden.
Ter zitting van 20 februari 2003, waarvoor partijen bij aangetekend verzonden brief zijn uitgenodigd, is de inspecteur verschenen. Belanghebbende noch zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 194*, heeft de Amerikaanse nationaliteit. Hij was in het verleden werkzaam als beroepsmilitair in het Amerikaanse leger en gestationeerd in R. Aansluitend op deze functie ontving hij als oud-militair pensioen.
Belanghebbende exploiteerde met ingang van 15 maart 1993 samen met F een café in S. Per 31 augustus 1993 is hij de onderneming geheel voor eigen rekening gaan drijven. In juli 1997 heeft hij de onderneming verkocht voor f 50.000.
2.2. Belanghebbende heeft in zijn aangiftebiljetten 1993 tot en met 1996 geen melding gemaakt van het door hem genoten pensioen. Dit pensioen beliep in de jaren 1993, 1995 en 1996 de tegenwaarde van respectievelijk f 31.618, f 24.168 en f 26.292.
2.3. In 1997 heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende gedane aangiften inkomstenbelasting 1993 tot en met 1995 en de aangiften omzetbelasting over deze periode. De inspecteur heeft de administratie van belanghebbende verworpen en de aangegeven omzet over deze drie jaren verhoogd met in totaal f 85.651.
Op 14 oktober 1997 schreef E (EE accountants) aan de inspecteur dat hij akkoord ging met de in het controlerapport voorgestelde omzetcorrectie. Dit kantoor was belast met het opmaken van de jaarstukken van de onderneming.
Bij de in geschil zijnde belastingaanslagen is naast de uit het onderzoek voortvloeiende correctie op de winst, tevens het in de betreffende jaren genoten pensioen in aanmerking genomen.
2.4. De Sociale Verzekeringsbank heeft belanghebbende op zijn verzoek van 3 januari 1998, met ingang van die datum vrijstelling verleend van de verplichte verzekering ingevolge de AOW, de Anw en de AKW.
2.5. Op 12 januari 1998 heeft het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P belanghebbende uitstel van betaling verleend van de onder 1 vermelde navorderingsaanslag over 1993 en de aanslag over 1995 in afwachting van de beslissing op de ingediende bezwaarschriften voor die jaren.
3. Geschil
In geschil is of de inspecteur de belastbare inkomens op het juiste bedrag heeft vastgesteld en op de juiste wijze rekening heeft gehouden met het feit dat de heffing over het pensioen toekomt aan de Verenigde Staten.
4. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting
Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken. Aan het slot van onderdeel 3 van het verweerschrift heeft de inspecteur een berekening gegeven van de door hem vastgestelde belastbare inkomens en de "aftrek elders belast".
De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat hij wel een naheffingsaanslag omzetbelasting heeft opgelegd maar dat hij niet weet of deze is betaald; dat hij niet weet of hij belanghebbende voor 1997 een aanmaning heeft gestuurd voor het inleveren van het aangiftebiljet; dat belanghebbende de aangifte over 1995 tijdig heeft gedaan; dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de winst over 1997 verminderd wordt met het bedrag van de naheffingsaanslag omzetbelasting ad f 5.138; dat hij niets weet van enige alimentatiebetaling in 1997; dat de boete voor het jaar 1997 in ieder geval kan vervallen.
5. Beoordeling van het geschil
de ontvankelijkheid van het bezwaar 1993 en 1995
5.1. De inspecteur heeft de in geschil zijnde belastingaanslagen over 1993 en 1995 opgelegd op 28, respectievelijk 29 november 1997. Blijkens een tot de gedingstukken behorende brief van 22 juni 1999 heeft belanghebbende op 3 januari 1998 een bezwaarschrift verzonden naar de inspecteur. Bij de aanvulling op het beroepschrift heeft belanghebbende als bijlage 4A een kopie-brief gevoegd van 3 januari 1998, gericht aan de inspecteur, waarin hij gemotiveerd bezwaar maakt tegen de opgelegde aanslagen.
Voorts behoort tot de stukken een verklaring van 12 januari 1998 waarin het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P belanghebbende uitstel van betaling verleent in verband met door hem ingediende bezwaarschriften. Gelet op de datum van deze verklaring acht het Hof het heel wel mogelijk dat belanghebbende rond 3 januari 1998 bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde belastingaanslagen. Het Hof neemt daarom aan, ondanks het ontbreken van het door de inspecteur ontvangen exemplaar van de brief van 3 januari 1998, dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat de onder 1 genoemde bezwaarschriften met betrekking tot deze belastingaanslagen een vervolg zijn op dit eerste bezwaarschrift.
Het hof zal de uitspraken van de inspecteur met betrekking tot de jaren 1993 en 1995 dan ook vernietigen en belanghebbende ontvankelijk verklaren in zijn bezwaren.
de hoogte van het inkomen 1993
5.2.1. De inspecteur heeft bij het boekenonderzoek gebreken geconstateerd, de administratie als grondslag voor de berekening van de fiscale verplichtingen verworpen en correcties voorgesteld met betrekking tot de omzet van het cafébedrijf. Het destijds voor belanghebbende werkende administratiekantoor heeft zich akkoord verklaard met de voorgestelde correcties.
Belanghebbende heeft de uitkomsten van het boekenonderzoek in zijn beroepschrift niet betwist doch gesteld dat een deel van de omzet toegerekend moet worden aan zijn toenmalige compagnon F. Voorts heeft belanghebbende in algemene termen gesteld dat rekening moet worden gehouden met een aantal aftrekposten.
5.2.2. De inspecteur heeft in het verweerschrift een opstelling gegeven van het door hem op f 29.091 berekende belastbare inkomen. Daarbij heeft de inspecteur rekening gehouden met de rentevrijstelling, de zelfstandigenaftrek en alimentatiebetalingen. Aanvullend op deze berekening heeft de inspecteur een bedrag van f 4.100 toegerekend aan de compagnon van belanghebbende en het Hof acht deze toerekening niet te laag. Het Hof zal de navorderingsaanslag over 1993 dan ook verminderen tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 24.991 (f 29.091 - f 4.100). Overigens ziet het Hof geen reden om af te wijken van de in het verweerschrift opgenomen berekening nu belanghebbende de door hem genoemde aftrekposten niet nader heeft onderbouwd.
de hoogte van het inkomen 1995
5.3. De inspecteur heeft in het verweerschrift een opstelling gegeven van het nader door hem op f 24.781 berekende belastbare inkomen over 1995. Daarbij heeft de inspecteur rekening gehouden met de rentevrijstelling, de zelfstandigenaftrek en alimentatiebetalingen. Het Hof ziet geen reden om af te wijken van de in het verweerschrift opgenomen berekening waarvan de uitkomst overeenkomt met de onder 1 vermelde vermindering van 3 juni 1998.
de hoogte van het inkomen 1996
5.4. De inspecteur heeft in het verweerschrift een opstelling gegeven van het door hem op f 8.311 berekende belastbare inkomen. Daarbij heeft de inspecteur rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek en alimentatiebetalingen maar niet met de rentevrijstelling omdat geen rente-inkomsten in dit inkomen zijn begrepen. Het Hof ziet geen reden om af te wijken van de in het verweerschrift opgenomen berekening.
de hoogte van het inkomen 1997
5.5.1. Belanghebbende heeft over 1997 aangifte gedaan van een inkomen van f 29.874 en deze aangifte was vergezeld van jaarstukken, opgesteld door EE accountants. De inspecteur heeft in het verweerschrift een opstelling gegeven van het door hem op f 31.931 berekende belastbare inkomen. Daarbij heeft de inspecteur zich gebaseerd op het door belanghebbende aangegeven inkomen, behoudens de afwikkeling van de oudedagsreserve en de verliesverrekening.
5.5.2. De bij de aangifte gevoegde verlies- en winstrekening van belanghebbende vermeldt een winst van f 22.088; het bedrag van de bijzondere baten, aan te merken als winst behaald bij het staken van de onderneming, beliep volgens de jaarstukken f 34.864. Uiteindelijk heeft belanghebbende f 1.728 als niet-vrijgestelde winst uit onderneming verantwoord. De juistheid van deze berekeningen heeft de inspecteur niet betwist.
Ter zitting heeft de inspecteur bevestigd dat de winst uit onderneming verlaagd kan worden met het bedrag van de nageheven omzetbelasting ad f 5.138. De winst uit onderneming is dan ook nader te berekenen op f 16.950 en dit bedrag is geheel vrijgesteld op de voet van artikel 8, eerste lid, letter d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB).
In de in het verweerschrift gegeven opstelling, heeft de inspecteur bij de berekening van de afname van de oudedagsreserve, waarvan de stand bij het begin van het jaar 1997 f 2.057 beliep, ten onrechte geen rekening gehouden met de vrijstelling als verwoord in artikel 44f, derde lid, van de Wet IB.
Rekening houdend met de lagere winst en deze wettelijke regeling, heeft belanghebbende dan ook ten onrechte enige winst in zijn aangifte verantwoord en is er geen reden het onzuiver inkomen te verhogen met de afname van de oudedagsreserve.
5.5.3. Belanghebbende heeft in zijn aangifte op het inkomen een verlies van f 6.013 over 1995 in mindering gebracht. Nu de berekening van het inkomen over 1995 is uitgekomen op een positief bedrag, is er geen reden met dit verlies rekening te houden.
Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alimentatiebetalingen heeft gedaan ziet het Hof overigens geen reden om af te wijken van de in het verweerschrift opgenomen berekening.
5.5.4. Het Hof zal het belastbare inkomen dan ook nader berekenen als volgt:
- aangegeven inkomen f 29.874
- winst uit onderneming nihil - 1.728 af
belastbaar inkomen f 28.146
de aftrek elders belast en de heffing van premie volksverzekeringen
5.6. Blijkens de berekening in het verweerschrift heeft de inspecteur voor alle jaren rekening gehouden met het feit dat het Amerikaanse pensioen onderworpen is aan belastingheffing door de Amerikaanse fiscus. Voorts was belanghebbende, gelet op het feit dat hij winst genoot uit een in Nederland gedreven onderneming, in beginsel premieplichtig voor de volksverzekeringen. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur bij het vaststellen van de in geschil zijnde aanslagen niet gehandeld in strijd met de wettelijke regelingen terzake.
de boete over 1997
5.7. Nu de inspecteur ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat de boete moet vervallen zal het Hof dienovereenkomstig beslissen.
6. Proceskosten
Het hof acht gronden aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt hiervoor in aanmerking een bedrag van € 322,18 (f 710) voor het instellen van beroep door een derde.
7. Beslissing
Het hof
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraken van de inspecteur met betrekking tot de jaren 1993, 1995 en 1997;
- verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot het jaar 1996;
- vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 1993 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 24.991 met dienovereenkomstige aanpassing van de aftrek elders belast;
- handhaaft de aanslag over het jaar 1995;
- vermindert de aanslag over het jaar 1997 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 28.146 met dienovereenkomstige aanpassing van de aftrek elders belast en zonder verhoging;
- gelast de Staat het griffierecht ad € 27,23 (f 60) aan belanghebbende te vergoeden en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322,18, te betalen door de Staat.
De uitspraak is gedaan op 15 mei 2003 door mr. Boersma, Onnes en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.