Eerste Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen te P, de inspecteur.
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 mei 2001, ingediend door mr. A (B; inmiddels C vastgoedadvocaten & belastingadviseurs) te Z als haar gemachtigde (hierna: gemachtigde) en aangevuld bij brief van 11 juli 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 3 april 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997.
1.2. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 386.928. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van (negatief) ƒ 30.703.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4. Ter zitting van 26 februari 2002 zijn verschenen gemachtigde, tot bijstand vergezeld van D, alsmede namens de inspecteur mr. E, tot bijstand vergezeld van F RA. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. De inspecteur heeft kunnen kennisnemen en zich kunnen uitlaten over de bij de pleitnota van gemachtigde gevoegde bijlagen (genummerd als produktie 1 tot en met 4). De inspecteur heeft ter zitting nadere stukken overgelegd. De door partijen overgelegde stukken behoren tot de gedingstukken.
1.5. Gemachtigde is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de ter zitting door de inspecteur overgelegde stukken. Van deze gelegenheid heeft gemachtigde gebruik gemaakt bij diens faxbericht van 3 mei 2002. Een kopie hiervan is op 6 mei 2002 door de griffier aan de inspecteur toegezonden. Bij brief van 13 mei 2002, met bijlage, heeft de inspecteur
gereageerd op voormeld faxbericht. Een kopie van deze brief en de daarbij behorende bijlage is op 14 mei 2002 door de griffier aan gemachtigde toegezonden.
1.6. Ter zitting van 18 juni 2002 zijn verschenen gemachtigde, tot bijstand vergezeld van D, alsmede namens de inspecteur mr. E, tot bijstand vergezeld van F RA.
1.7. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zittingen behandeld de beroepen van X1 B.V. inzake de aanslag vennootschapsbelasting 1996, met als kenmerk 01/00550, van X2 B.V. inzake de aanslagen vennootschapsbelasting 1996, 1997 en 1998, met respectievelijk de kenmerken 00/04214, 01/01651 en 01/02172, alsmede van X B.V. inzake de aanslag vennootschapsbelasting 1997, met als kenmerk 01/01535.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, opgericht kort na 1920, bezat sedert 1984 één bedrijfsmiddel, te weten een pand in Q (Groot-Brittannië) dat werd verhuurd aan een directeur van een luchtvaartmaatschappij. Dit pand is in 1993 voor ƒ 799.078 aan genoemde directeur verkocht. Met de bij deze transactie gerealiseerde winst is een vervangingsreserve gevormd. Eind 1994 bedroeg deze vervangingsreserve ƒ 684.019.
2.2. Op 29 december 1995 zijn de aandelen in belanghebbende, destijds G B.V. geheten, gekocht door H B.V. en is haar naam gewijzigd in X3 B.V. Nadien is deze naam gewijzigd in X B.V. H B.V. fungeert als houdstervennootschap binnen de zogenoemde H-groep, welke groep zich onder meer bezig houdt met de aan- en verkoop van onroerende zaken.
2.3. Op 25 oktober 1996 heeft belanghebbende voor ƒ 800.000 van X4 B.V. het pand a-straat te R (hierna: het pand a-straat) gekocht. X4 B.V. is een dochtervennootschap van H B.V. die met haar een fiscale eenheid vormt als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het pand a-straat is in december 1993 voor ƒ 629.500 door X4 B.V. gekocht van I B.V. Van de onder 2.1 vermelde vervangingsreserve is in het jaar 1996
ƒ 43.193 afgeboekt op de koopprijs van het pand a-straat. Dit pand is in 1998 voor
ƒ 700.000 aan derden verkocht. Bij de aanvang van het boekjaar 1997 bedraagt de vervangingsreserve ƒ 640.826 ( ƒ 684.019 -/- ƒ 43.193).
2.4. Op 23 december 1997 heeft belanghebbende van X5 B.V. voor ƒ 700.000 het pand b-straat te S (hierna: het pand b-straat) gekocht. Het pand b-straat is - eveneens op 23 december 1997 - voor ƒ 475.000 door X5 B.V. van J gekocht. Voorts zijn op 23 december 1997 de aandelen in X5 B.V. door H B.V. verworven. Van de onder 2.1 vermelde vervangingsreserve is het restant groot ƒ 640.826 afgeboekt op de koopprijs van het pand b-straat.
2.5. In een brief aan gemachtigde van 30 oktober 2000 heeft de inspecteur onder meer de volgende vragen gesteld:
"9. Met welk oogmerk is het pand b-straat gekocht.
(…)
11. Waarom was de vennootschap bereid voor dit pand een bedrag te betalen van
ƒ 700.000 terwijl het haar bekend was dat X5 B.V. het op dezelfde dag had gekocht voor ƒ 475.000.
12. Op welke wijze kan worden verklaard dat het pand op één dag ƒ 225.000 meer waard is geworden.
13. Ter inzage de verhuurovereenkomst van dit pand zoals deze luidde op het tijdstip van de aankoop.
14. De panden a-straat te R en b-straat te S zijn samen geheel of gedeeltelijk aangemerkt als vervanging van het in 1993 verkochte Engelse pand. Gaarne zie ik toegelicht waarom de gekochte panden samen als vervanging van het verkochte pand kunnen worden aangemerkt."
2.6. In een brief van 29 december 2000 heeft de accountant van belanghebbende de brief van de inspecteur van 30 oktober 2000 als volgt beantwoord:
"9. Belegging.
(…)
11/12. - Priva kocht goedkoop van een derde.
- Volgens het taxatierapport was de waarde ƒ 700.000.
- Door de verkoop tegen de taxatiewaarde was voor de koper een hogere
hypotheek te verkrijgen.
13. Niet aanwezig.
14. Alle panden waren beleggingspanden."
2.7. In een brief van 4 januari 2001 schrijft de inspecteur aan de accountant van belangheb-bende naar aanleiding van diens brief van 29 december 2000 onder meer het volgende:
"Gaarne ontvang ik nog enige aanvullende informatie.
1. Ik verzoek u mij een kopie te doen toekomen van het taxatierapport dat u vermeldt bij vraag 11/12.
(…)
3. Uw antwoord op vraag 7/8 roept een nieuwe vraag op.
H B.V. kocht de aandelen in G B.V. (…) op 29 december 1995 met een vervangingsreserve van ƒ 684.019. Op 25 oktober 1996 werd het pand a-straat gekocht. Uit welke 'op dat moment bekende gegevens' werd afgeleid dat ƒ 43.193 het verschil was tussen de aankoopprijs en de fiscale boekwaarde van het verkochte object.
4. Bij herhaling stelt u dat gevraagde gegevens niet aanwezig zijn. Waarom beschikt de vennootschap niet over de meest elementaire stukken die tot haar boekhouding behoren. Ik verzoek u niet te antwoorden dat de stukken door de Fiod in beslag zijn genomen en niet terugontvangen. De in beslag genoemen stukken zijn reeds lang geleden alle teruggegeven."
2.8. De in diens brief van 4 januari 2001 door de inspecteur gestelde vragen zijn, ook nadat de accountant daaraan bij brief van 27 februari 2001 werd herinnerd, niet beantwoord.
2.9. De aanslag vennootschapsbelasting 1997 ten name van belanghebbende is als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbare winst (negatief) ƒ 30.703
Bijtelling vervangingsreserve 684.019
Belastbare winst/belastbaar bedrag ƒ 653.316
Te verrekenen verliezen -/- 266.388
Vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 386.928
In geschil is of de inspecteur de in 1993 door belanghebbende gevormde vervangingsreserve terecht aan de winst heeft toegevoegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar de namens partijen overgelegde pleitnota's.
4.2. Voor hetgeen partijen ter zitting van 26 februari 2002 hebben verklaard verwijst het Hof naar het proces-verbaal van deze zitting.
4.3. Ter zitting van 18 juni 2002 is namens belanghebbende - kort samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Op het rapport van de inspecteur heb ik van belanghebbende geen reactie gehad. Ik ga ervan uit dat de feiten die in het rapport staan juist zijn. Het strafdossier betreffende K behandel ik niet.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Vaststaat dat de aandelen in belanghebbende op 29 december 1995 door H B.V. zijn verworven. Belanghebbende beschikte op dat moment over een vervangingsreserve van
ƒ 684.019. Deze vervangingsreserve is voor ƒ 43.193 afgeboekt op de kostprijs ad. ƒ 800.000 van het pand a-straat. Dit pand is op 25 oktober 1996 door belanghebbende verworven. Bij de aanvang van het boekjaar 1997 bedroeg de vervangingsreserve derhalve ƒ 640.826. Dit bedrag is afgeboekt op de kostprijs van het pand b-straat ad. ƒ 700.000, welk pand op 23 december 1997 door belanghebbende is verworven.
5.2. De inspecteur heeft gesteld dat de panden a-straat en b-straat voor de door belanghebbende gedreven onderneming geen bedrijfsmiddel vormden en dat deze panden niet als vervangende panden voor het door belanghebbende in 1993 vervreemde pand kunnen worden aangemerkt. Belanghebbende heeft het standpunt van de inspecteur bestreden. Zij heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat in 1996 de gehele vervangingsreserve is afgeboekt op de aankoop van het pand a-straat, dat de aangifte op dit punt onjuist is geweest en dat voor correctie in 1997 geen plaats is.
5.3. Het Hof gaat ervan uit dat de aanslag vennootschapsbelasting 1996 ten name van belang-hebbende onherroepelijk vaststaat en dat de afboeking van de in 1993 gevormde vervangings-reserve op een deel van de aankoopprijs van het pand a-straat daarmee definitief is geworden. Weliswaar zou de aanvaardbaarheid van deze afboeking bij de beoordeling van de aanslag 1997 nog aan de orde kunnen komen in het kader van de verliesverrekening, maar nu de inspecteur dit niet heeft gesteld gaat het Hof aan deze mogelijkheid voorbij. Het vorenstaande houdt in dat de eventuele vrijval van de vervangingsreserve in het jaar 1997 niet groter kan zijn dan het onder 5.2 vermelde bedrag van ƒ 640.862. Nu de inspecteur de vrijval van de vervangingsreserve heeft vastgesteld op ƒ 684.019 dient het verschil tussen genoemde bedragen groot ƒ 43.193 op het door de inspecteur vastgestelde belastbaar bedrag in mindering te komen.
5.4. Met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de afboeking van het restant van de vervangingsreserve op het pand b-straat heeft de inspecteur vragen gesteld. Door middel van deze vragen heeft de inspecteur getracht na te gaan wat de bestemming was van het pand a-straat binnen het kader van de door belanghebbende gedreven onderneming, alsmede getracht de door belanghebbende gestelde bestemming op haar realiteitsgehalte te beoordelen. De door de inspecteur gestelde vragen kunnen voor de toepassing van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van belang zijn, omdat op grond van genoemde bepaling aan de vervangende vermogensbestanddelen als voorwaarde wordt gesteld dat zij voor de desbetreffende onderneming een bedrijfsmiddel vormen en dat zij binnen die onderneming bedrijfseconomisch dezelfde functie vervullen als het te vervangen bedrijfsmiddel.
5.5. Belanghebbende heeft de door de inspecteur gestelde vragen niet, althans niet volledig, beantwoord. Aan deze omstandigheid verbindt artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als gevolg dat belanghebbende ervan dient te doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is. Naar het oordeel van het Hof is deze sanctie in het onderhavige geval gerechtvaardigd, gelet ook op het belang van de gestelde vragen bezien in het licht van de feiten die overigens onder 2.1 tot en met 2.4 zijn vermeld.
5.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende ervan dient te doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is. Ter zitting van 26 februari 2002 heeft belanghebbende gesteld dat de vervangingsreserve in de aangifte vennootschapsbelasting 1996 ten onrechte slechts voor ƒ 43.193 op de aanschaffingsprijs van het pand a-straat is afgeboekt. Nog daargelaten of belanghebbende bij pleidooi kan terugkomen op de verantwoording van de ver-vangingsreserve in de aangifte 1996, heeft belanghebbende de verdere gevolgen voor het jaar 1997 van de door hem beoogde herziening van de aangifte 1996 in het midden gelaten. Van belang is voorts dat in de onder 2.5 en 2.6 vermelde brieven tevens vragen zijn gesteld met betrekking tot het pand a-straat en dat deze vragen evenmin volledig door belangheb-
bende zijn beantwoord. Het vorenstaande leidt ertoe dat het Hof belanghebbende met haar stelling dat het verloop van de vervangingsreserve in de aangifte vennootschapsbelasting 1996 onjuist is verantwoord, niet in het bewijs geslaagd acht dat de bestreden uitspraak onjuist is. Ook overigens acht het Hof belanghebbende niet in dit bewijs geslaagd. In zoverre is het gelijk derhalve aan de inspecteur.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag vast op € 322 x 3 (proceshandelingen) x 1 (gewicht van de zaak) = € 966.
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 343.735;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 966
en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en
- gelast de Staat het gestorte griffierecht van € 204 (ƒ 450) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 25 februari 2003 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.