ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6692

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/04541 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Goes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanmaningskosten door belanghebbende in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2003 uitspraak gedaan in een beroep van belanghebbende tegen een beschikking van de Dienst Centrale Omslagheffing (DCO) te Alkmaar, waarbij aan belanghebbende aanmaningskosten in rekening zijn gebracht. De zaak betreft een aanslag voor het jaar 2002, die belanghebbende had ontvangen, maar niet tijdig had betaald. Belanghebbende was op de hoogte van de belastingschuld, maar had de betaaltermijnen laten verlopen zonder te betalen. De DCO had belanghebbende op 31 mei 2002 een aanmaning gestuurd, waarop kosten van € 4,00 in rekening waren gebracht.

Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling, maar dit verzoek werd door het Hof afgewezen. Het Hof oordeelde dat er geen gewichtige reden was voor uitstel en dat de zaak relatief eenvoudig was. Tijdens de zittingen heeft belanghebbende zijn financiële situatie uiteengezet, waarbij hij aangaf dat hij in financiële problemen verkeerde en niet in staat was om de aanmaningskosten te betalen.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende geen verzoek om uitstel van betaling had ingediend en dat hij geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hem uitstel was verleend. Het Hof concludeerde dat belanghebbende in gebreke was gebleven met het tijdig betalen van de aanslag en dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht. De uitspraak van het Hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en belanghebbende werd in het ongelijk gesteld.

De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een veroordeling in de proceskosten rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door mr. Goes, in tegenwoordigheid van de griffier Wessel, en is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belang-hebbende,
tegen
een uitspraak van de ambtenaar belast met de invordering van de Dienst Centrale Omslagheffing te Alkmaar, hierna verweerder, gedagtekend 12 juni 2002, betref-fende de ten name van belanghebbende genomen beschikking van 31 mei 2002 waarbij belanghebbende voor het verzenden van een aanmaning tot betaling kosten in rekening zijn gebracht.
Het beroep is - tezamen met het beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van verweerder, betreffende een beschikking van 30 januari 2002 waarbij belangheb-bende aanmaningskosten in rekening zijn gebracht, en beschikking van 2 april 2002, waarbij belanghebbende kosten voor het betekenen van een dwangbevel in rekening zijn gebracht (kenmerk Hof 02/2874) - behandeld ter zitting van 11 februari 2003 en 20 maart 2003. Partijen hebben ermee ingestemd dat hetgeen door ieder van hen in de ene zaak ook in de andere wordt geacht te zijn ingebracht.
De gemachtigde van belanghebbende heeft om uitstel gevraagd van de mondelinge behandeling van 20 maart 2003, omdat zij stelde dat haar agenda tot half april 2003 vol was. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen sprake was van een gewichtige reden dat uitstel rechtvaardigde. Redengevend voor dit oordeel was:
- dat de mondelinge behandeling er toe strekte om - zoals belanghebbende was meegedeeld - partijen de gelegenheid te bieden te reageren op 's Hof voorlopig oordeel dat belanghebbendes beroep in de zaak met kenmerk 02/2874 gegrond was,
- dat de zaak naar aard en belang betrekkelijk eenvoudig was,
- dat een juridisch deskundige in staat moest worden geacht binnen drie weken commentaar te leveren op eerdergenoemd oordeel van het Hof, dit commentaar met hem te bespreken en een - eventueel door belanghebbende voor te dragen - pleitnota op te stellen,
- dat belanghebbende zich op de eerste mondelinge behandeling niet had laten bij-staan,
- dat de terechtzitting op een dusdanig vroeg tijdstip plaats zou vinden, te weten van 9.00 tot 9.30 uur dat het bijwonen van de zitting zo min mogelijk tijd van belanghebbende en/of een derde zou vergen.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1.1. Met dagtekening 31 januari 2002 heeft de ambtenaar belast met de heffing van de Dienst Centrale Omslagheffing te Alkmaar (verder het DCO) belanghebbende een aanslag voor het jaar 2002 opgelegd ten bedrage van € 92,26. De aanslag betreft:
- de ingezetenenomslag van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Slui-zen in Hollands Noorderkwartier te Edam (het Hoogheemraadschap) ten bedrage van € 15,40;
- de ingezetenenomslag van het waterschap Het Lange Rond te Alkmaar ten bedrage van € 26,86, alsmede
- de verontreinigingsheffing van het Hoogheemraadschap ten bedrage van € 50.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag geen bezwaar gemaakt. Verweerder had bij de aanslag een kaartje gevoegd waarop belanghebbende een hokje kon aankruizen met de tekst "Stuur mij een formulier om kwijtschelding aan te vragen". Belangheb-bende heeft dit hokje aangekruist en het kaartje aan het DCO retour gezonden.
1.3. Het DCO heeft belanghebbende vervolgens op 15 februari 2002 het gevraagde formulier toegestuurd.
1.4. Op 31 mei 2002 heeft verweerder belanghebbende een aanmaning gestuurd met daaraan vastgehecht
- een 'euro-acceptgiro', vermeldende een bedrag van € 96,26;
- een bij de acceptgiro horend strookje waarop vermeld stond 'AANSLAG 92,26' en 'KOSTEN 4,00'.
Op de aanmaning stond onder meer:
U kunt binnen zes weken na dagtekening van deze aanmaning bij mij bezwaar maken tegen de aanmaningskosten.
1.5. Op 3 juni 2002 heeft verweerder een bezwaarschrift van belanghebbende ont-vangen tegen de in rekening gebrachte kosten.
1.6. Bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2002 heeft verweerder belanghebbendes bezwaren ongegrond verklaard. Van belanghebbende is op 15 juli 2002 een beroep-schrift tegen deze uitspraak ontvangen.
2. In geschil is de vraag of verweerder bij beschikking, gedagtekend 31 mei 2002, belanghebbende voor het verzenden van de aanmaning op basis van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (verder de Kostenwet) terecht kosten in rekening heeft gebracht.
Bij een bevestigend antwoord op deze vraag is voorts in geschil of verweerder met betrekking tot het nemen van deze beschikking of in de bezwaarfase in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
3. Belanghebbende heeft verklaard dat hij de aanslag heeft ontvangen, dat hij het on-der 1.2 bedoelde kaartje heeft ingestuurd, maar dat hij daarop niets meer van DCO heeft vernomen. Hij acht dit in strijd met de 'billijkheid' en 'zorgvuldigheid'.
Ter zitting heeft hij daar nog aan toegevoegd:
[op 11 februari 2003]
Waar haal ik € 400 vandaan om de Omslagen te betalen. Ik zit op het minimum en kan amper rondkomen. Ik ben zelfs niet in staat te pinnen. Mij is een uitkering toe-gekend, maar die wordt niet uitbetaald.
Ik heb een fraai huis, maar ik kan de hypotheek niet betalen. Mijn aandelen zijn ver-pand, daar kan ik niet aankomen. Mijn vermogen is negatief. Toen ik na procederen uiteindelijke een groot bedrag van de uitkerende instantie ontving, heb ik hiermee mijn hypotheekrenteschuld afgelost. Kunnen wonen is toch belangrijker dan het betalen van de Omslagen?
[op 20 maart 2003]
Ik teken nogmaals protest aan tegen de afwijzing van mijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling te verlenen.
Sinds lang ben ik ondernemer; ik ben na het begin van mijn arbeidsongeschiktheid hiermee doorgegaan omdat mijn kosten doorlopen. Mijn zoon helpt mij omdat ik vanwege mijn ziekte niet met een toetsenbord kan werken. Van Hogervorst huur ik kantoorruimte. Ik draai met verlies omdat de omzet onvoldoende is om de kosten te dekken. Mijn omzet heeft de afgelopen tijd ¦ 30.000 bedragen, mijn kosten bedroe-gen ¦ 20.000. Ik dek mijn verliezen uit aanwezige reserves.
4. Verweerder heeft het volgende verklaard. Belanghebbende heeft geen verzoek om uitstel van betaling ingediend. Het naar belanghebbende gestuurde kwijtscheldings-formulier is nooit retour ontvangen. Daar komt bij dat het inzenden van dit formulier nog niet betekent dat de invordering wordt gestaakt. De antwoordkaart vermeldt niets over uitstel van betaling.
Belanghebbende stelt voor de tweede maal dat hij stukken van DCO niet heeft ont-vangen.
Ter zitting van 11 februari 2003 heeft hij daar nog aan toegevoegd:
De aanmaning van 31 mei 2002 is handmatig aangemaakt. Ik weet niet 100% zeker of daar een rechtsmiddelverwijzing heeft bijgezeten. Ik ga daar wel vanuit.
5.1. Gelet op het bij de acceptgiro horend strookje (zie 1.4) waarop een kostenbedrag van € 4 vermeld stond en gelet op het onder 1.4 weergegeven citaat, merkt het Hof de brief van 30 mei 2002, waarin belanghebbende aangemaand wordt, aan als een ten name van belanghebbende genomen beschikking waarbij hem kosten voor het ver-zenden van een aanmaning als bedoeld in artikel 2 van de Kostenwet in rekening zijn gebracht.
5.2. Met betrekking tot het in rekening brengen van kosten op grond van de bepalin-gen van de Kostenwet geldt, gelet op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 1996, nr. 30 212, gepubliceerd in BNB 1996/249, als voorwaarde dat de belas-tingplichtige in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan kan niet wor-den gezegd dat een belastingplichtige aan wie kosten van invordering in rekening zijn gebracht 'in gebreke' is als bedoeld in artikel 1 van de Kostenwet.
5.3. Buiten geschil is dat belanghebbende op de hoogte was van de belastingschuld neergelegd in de onderwerpelijke belastingaanslag. Een belanghebbende is slechts dan in gebreke gebleven het verschuldigde te betalen, indien hem de gelegenheid tot betalen of tot het aanbieden van zekerheid voor die betaling is geboden.
5.4. Het Hof acht, gelet op hetgeen verweerder daaromtrent heeft gesteld en gelet op artikel 13 van de Omslagverordening Uitwaterende Sluizen 2002 en artikel 18 van de Omslagverordening waterschap Het Lange Rond 2002, aannemelijk dat de aanslag invorderbaar was in twee gelijke termijnen en dat de laatste termijn verviel op 30 april 2002. Vaststaat dat belanghebbende deze termijn heeft laten verlopen zonder de aanslag te betalen.
Verweerder heeft gesteld dat belanghebbende geen verzoek tot uitstel van betaling met betrekking tot de aanslag heeft gedaan. Belanghebbende meent dat verweerder hem uitstel van betaling heeft verleend, maar heeft geen enkel bewijsmiddel daartoe aangedragen. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende geen uitstel is verleend.
Indien belanghebbende meent dat het - door hem gestelde - insturen van het kaartje, als bedoeld onder 1.2, voldoende is voor het verkrijgen van uitstel, heeft hij ongelijk. De tekst van dit kaartje, noch haar strekking, bieden steun voor die opvatting. Indien het Hof er veronderstellenderwijs van uit zou gaan dat belanghebbende het kaartje ingestuurd heeft, mag naar het oordeel van het Hof ook uit het uitblijven van een reactie van verweerder niet afgeleid worden dat belanghebbende uitstel is verleend.
Het vorenoverwogene brengt het Hof tot de slotsom dat belanghebbende in gebreke is geweest de aanslag tijdig te betalen. Het gelijk is op dit punt aan verweerder.
5.5. Voorzover belanghebbende meent dat een onzorgvuldige vaststelling van de kostenbeschikking of een onzorgvuldige afhandeling van belanghebbendes bezwaar-schrift tot een vernietiging van de beschikking moet leiden, is het Hof van oordeel dat belanghebbende - op wie te dezen de bewijslast rust - geen enkel bewijs heeft aangedragen voor zijn stelling dat verweerder met betrekking tot het nemen van de beschikking niet voldaan heeft aan de eisen van billijkheid en zorgvuldigheid.
Bovendien is van belang dat de Hoge Raad in BNB 1993/36* heeft overwogen dat de opvatting dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid daarvan moet leiden, niet als juist kan worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid ten nadele van de belastingplichtige voortvloeiende onjuistheden in bezwaar of beroep kunnen worden hersteld (Hoge Raad 28 oktober 1992, Nr. 27 958). Naar het oordeel van het Hof heeft hetzelfde te gelden voor de wijze waarop verweerder uitspraak op bezwaar doet. Het Hof kan derhalve de vraag onbeantwoord laten of verweerder in de bezwaarfase onzorgvuldig heeft gehandeld.
Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden.
5.6. Belanghebbende heeft de hoogte van de op de voet van artikel 2 van de Kosten-wet invordering rijksbelastingen berekende kosten, zijnde € 4, niet, althans niet gemotiveerd, bestreden. Het Hof concludeert derhalve op grond van het vorenstaande dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 27 maart 2003 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.