arrestnummer
rolnummer 23-002915-01
datum uitspraak 14 februari 2003
tegenspraak
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 11 april 2001 in de strafzaak onder parketnummer 13/038010-97 van het openbaar ministerie tegen
A.,
geboren te
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoons-ge-gevens op het adres
en aldaar feitelijk verblijvende.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 5, 7, 19 en 21 februari, 19 maart en 2 april 2001 en in hoger beroep van 14 januari en 4 februari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Naar aanleiding van ter terechtzitting van 4 februari 2003 door de raadsman gevoerd preliminair verweer en ambtshalve overweegt het hof als volgt.
1. Onder de stukken van het geding bevindt zich een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 1 oktober 1997 van E.J. van Dijk, ambtenaar van de belasting, werkzaam bij de FIOD te Haarlem (AH/40). Dit proces-verbaal behelst, voor zover hier van belang, het volgende:
Door de getuige V. E. werd verklaard dat D. de G. met behulp van Mississippi grote vermogens beheerde voor Nederlanders.
Tussen de bescheiden welke op 26 september 1997 bij de Kas Associatie N.V. te Amsterdam inbeslaggenomen zijn bevond zich ondermeer een relatiedossier dat betrekking heeft op
· Mississippi Finance and Security Inc (in de stukken ook wel aangeduid met "Mississippi Finance and Securities Ltd"), gevestigd te Panama. In de oprichtingsakte is D. de G. als 'member of the board of directors' opgenomen.
· Mississippi Trade and Investment Corporation Ltd, gevestigd te Vaduz (Liechtenstein). Op een in het dossier aangetroffen Auszug aus dem Handelsregister is vermeld dat D. de G. lid van de verwaltungsrat is.
· een handtekeningkaart van Kas associatie -rekening 22.30.08.648 van Mississippi Fin. and Secur. Inc. waaruit blijkt dat D. de G. en B. de G. en A. de G. gevolmachtigden zijn tot de rekeningen.
In het betreffende dossier trof ik ook stukken aan waaruit blijkt dat beide bovengenoemde Mississippi-rechtspersonen gebruik maken van subrekeningen die worden geïdentificeerd door codenamen.
De identiteit van de feitelijk begunstigden tot de subrekeningen komt niet uit het dossier naar voren.
De verklaring van J.F. van E., afgelegd op 2 mei 1997 ten overstaan van de opsporingsambtenaren R.A. Paumen en Van Dijk voornoemd, bevindt zich onder de processtukken (G01/01).
2. Onder de stukken van het geding bevindt zich voorts een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 2 oktober 1997 van evenbedoelde Van Dijk (AH/42). Dit proces-verbaal behelst, voor zover hier van belang, het volgende:
Op 4 juli 1997 werden gerechtelijke vooronderzoeken geopend betreffende de volgende (rechts)personen:
(…)
8e verdachte: NN
In september 1997 en oktober 1997 zijn ook de volgende gerechtelijke vooronderzoeken geopend contra:
(…)
12e verdachte: Mississippi Finance and Securities Inc. te Panama, kantoor houdende te Igis (Zwitserland),
13e verdachte: Mississippi Trade and Investment Corporation Ltd. te Vaduz (Liechtenstein), kantoor houdende te Igis (Zwitserland)
en anderen.
Ik verzoek u te bevorderen dat de voor het onderzoek van belang zijnde voorwerpen en bescheiden in beslag worden genomen, teneinde te achterhalen:
· wie de uiteindelijke begunstigden zijn van de in onderzoek zijnde code-rekeningen ((…) en Mississippi rechtspersonen);
· ter bepaling van de omvang van de vermogens;
· ter vaststelling van de verblijfplaats van D. de G. en anderen;
· en ter verkrijging van aanknopingspunten ten aanzien van het betalingsverkeer en geldstromen.
Deze voorwerpen en bescheiden kunnen zich op de volgende adressen bevinden:
(…)
P. 26, Igis (Zwitserland)
zijnde het woonadres van:
· D. de G.
zijnde het bedrijfsadres van:
(…)
· Mississippi Finance and Securities Inc.
· Mississippi Trade and Investment Corporation Ltd.
S. 105, Chur (Zwitserland)
zijnde een bedrijfsadres dat door D. de G. wordt gebruikt, ondermeer voor Mississippi Trade and Investment Corporation Limited.
H., Zizers, Zwitserland
Woonadres van Ph. J.van der W. en J. G. van der W. - J.
B. 12, Chur (het hof begrijpt: te Zwitserland)
Kantooradres van de Schweizerische Krediet Anstalt
3. De op 3 oktober 1997 gedateerde Duitstalige rechtshulpverzoeken van de officier van justitie en de rechter-commissaris te Amsterdam die aan de bevoegde Zwitserse gerechtelijke autoriteiten zijn gedaan, zijn door een ambtenaar van de FIOD onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie - zonder tussenkomst van een beëdigd vertaler - in de Duitse taal opgesteld en zullen daarom door het hof als de authentieke versies van het verzoek worden aangemerkt nu dat de versies zijn waarop de rechtshulp is verleend (zoals dit ook blijkt uit na te noemen uitspraak van het Bundesgericht). Beide verzoeken stemmen wat betreft de redenen van de verzoeken - voor zover van belang - woordelijk overeen. Vergelijking van de Duitstalige versie met de Nederlandstalige versie, die zich eveneens in het dossier bevindt en waarvan moet worden aangenomen dat dat de versie is die de officier van justitie voor ogen stond, leert dat beide versies op verschillende onderdelen inhoudelijk van elkaar afwijken. In een brief van 12 november 2001 (bijlage 9 bij een brief van het ressortsparket van 27 januari 2003, gericht aan de raadsman) aan de minister van Justitie constateerde de voorzitter van het College van procureurs-generaal dat 'onvoldoende controle (heeft) plaatsgevonden bij de vergelijking tussen de uiteindelijke tekst van dit rechtshulpverzoek en de vertaling in het Duits', zij het dat zijns inziens 'inhoudelijk niets extra's (is) toegevoegd, noch (…) de inhoud (is) gewijzigd'.
Het hof acht in dit verband in het bijzonder de volgende passage, die wél in de Duitstalige versie voorkomt, maar waarvan geen equivalent in de Nederlandstalige versie is opgenomen, van belang:
D. de G. hat u.a. über Mississippi Finance And Security Inc. Gelder in die Gesellschaft A. Holding BV eingebracht. Diese Gelder stammen vermutlich von den Erträgen der Rauschgiftverkäufe des J. V.
Het hof is van oordeel dat de in de rechtshulpverzoeken beweerde samenhang tussen - kort gezegd - Mississippi en drugsgelden van J. V. (waar hieronder enige nadere overwegingen aan zullen worden gewijd) door het opnemen van deze passage is onderstreept, zodat - anders dan de voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft gesteld - niet staande kan worden gehouden dat inhoudelijk geen sprake is van 'iets extra's'. Aldus is tengevolge van de omstandigheid dat 'onvoldoende controle (heeft) plaatsgevonden bij de vergelijking tussen de uiteindelijke tekst van dit rechtshulpverzoek en de vertaling in het Duits' tekort gedaan aan het rechtens te eerbiedigen belang van de verdachte dat een rechtshulpverzoek niet méér behelst dan door de bevoegde justitiële autoriteiten wordt beoogd.
4. De evenbedoelde rechtshulpverzoeken betreffen een aantal rechtspersonen (waaronder Mississippi Finance and Securities Inc. en Mississippi Trade and Investment Corporation Ltd.), een aantal natuurlijke personen (onder wie D. de G.), alsmede 'N.N. und anderen'. Daarnaast hebben deze rechtshulpverzoeken betrekking op het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen J. V.
Gezien de bewoordingen van de rechtshulpverzoeken en in het licht van hetgeen hiervoor onder 1 en 2 is weergegeven (AH/40 en AH/42) begrijpt het hof de aanduiding 'N.N. und anderen' in de rechtshulpverzoeken aldus dat daarmee - voor zover thans van belang - in elk geval mede gedoeld werd op al diegenen die rechtstreeks betrokken waren bij of gerechtigd waren tot de subrekeningen bij Mississippi Trade and Investment Corporation Ltd, en/of Mississippi Finance and Securities Inc., maar wier namen in dit verband destijds niet bekend waren bij de Nederlandse justitiële autoriteiten. Verdachte moet als één van hen worden aangemerkt.
5. Blijkens de rechtshulpverzoeken werden de onder 4 genoemde (rechts-)personen verdacht van overtreding van de volgende wetsartikelen: de artikelen 140, 416 (oud en nieuw), 225 (oud en nieuw), 336a, 326, 328 ter lid 1 en 328 ter lid 2 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 31a en 46 Wet Toezicht effectenverkeer; de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtshulpverzoeken behelzen bovendien de volgende twee passages:
Im Rahmen der Strafrechtliche Finanzielle Untersuchen gegen J. V. (unter C.) wurde Auskunfte gefunden aus welche sich herausgestellt hat das Mississippi Finance and Security und D. de G. Vermögen haben eingebracht in A. Holding B.V. Dabei sollte unter anderen B. M. beteiligt sein können. M. war bearbeiter bei A. Holding B.V. und war vermütlich ein bekannte der ganannte V.
En
D. de G. hat u.a. über Mississippi Finance And Security Inc. Gelder in die Gesellschaft A. Holding BV eingebracht. Diese Gelder stammen vermutlich von den Erträgen der Rauschgiftverkäufe des J. V. (Zoals hiervoor, onder 3, is overwogen ontbreekt een equivalent voor deze twee volzinnen in de Nederlandstalige versie van het verzoek.)
Aus dem hiervor Beschriebene würde sich herausstellen das D. de G. unter andere mit Mississippi Finance and Security Inc. Vermögen in A. Holding B.V. gebracht hat. Weil es vermutlich Kontakten gibt zwischen V. und A. Trading / B. M. und aus dem bekannten Auskünften der CID wird ein weiteres Untersuchen gebraucht um die mögliche Relation zwischen V. und Mississippi fest zu stellen.
In het rechtshulpverzoek van de officier van justitie wordt voorts verzocht D. de G., Ph.J. van der W. en J.G. van der W. - J. te verhoren. Voor zover thans van belang wordt daaraan het volgende toegevoegd:
Diese vernehmungen sollen sich zuspitzen aus das nächste:
· völlige Deutlichkeit bekommen über die Identitäten der Beteiligente (Kontoinhaber) der ESC, Euramco, Euro Western, Mississippi usw. - Konto;
· Deutlichkeit bekommen über dem Ürsprung und andere Geldfliesungen mit beziehung aus den gemeinte Konto mit codenahmen;
· Deutlichkeit bekommen über die Bemuhungen/ Rollen und die Vermögen und Geldfliesungen der für J. V., B. M. A. Trading B.V., A. Holding B.V. und Aria Selecta B.V. stattgefunden haben.
Blijkens het rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris wordt tevens huiszoeking verzocht bij de hiervoor onder 2 vermelde adressen.
6. Blijkens de onder 3 genoemde brief van de voorzitter van het College van procureurs-generaal aan de minister van Justitie bestond
in het kader van het Clickfondsonderzoek (…) het voornemen aan Zwitserland rechtshulp te vragen ter zake van de gerezen verdenking van misbruik van coderekeningen waarbij de in Zwitserland wonende D. de G. in zijn functie van treuhand een voorname rol zou hebben gespeeld. De daarmee samenhangende misdrijven zijn heling, valsheid in geschrift, misbruik van voorwetenschap, oplichting, niet-ambtelijke omkoping en deelneming aan een criminele organisatie. Het oorspronkelijke rechtshulpverzoek kende twee grote onderdelen. Het betrof:
A ESC Effectenbank en Mississippi, dit betroffen twee systemen van coderekeningen;
B Experta AG, dit betrof het vermoeden van frontrunning.
In een ander onderzoek, het strafrechtelijk financieel onderzoek in de zaak V., was de verdenking gerezen dat D. de G., weer in zijn functie van treuhand, ook betrokken zou zijn bij het witwassen van uit de handel in verdovende middelen verkregen vermogens. (…) Ook hier bestond het voornemen aan Zwitserland rechtshulp te vragen (onderdeel C). De daarmee samenhangende misdrijven zijn heling, deelneming aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen.
(…)
Om redenen van proceseconomie en vanwege het Zwitserse specialiteitsvoorbehoud is door de zaaksofficier besloten de rechtshulpverzoeken A, B en C samen te voegen. Als dat niet was gebeurd, zou immers informatie komend uit de uitvoering van éne rechtshulpverzoek wellicht niet mogen worden gebruikt in het onderzoek waarop het andere rechtshulpverzoek betrekking had, en vice versa.
7. Ter terechtzitting in eerste aanleg van de medeverdachten Van der R., V., L., L. & Van L. B.V. en Van L. heeft de getuige E.J. van Dijk, teamleider van de FIOD te Haarlem, op 10 mei 2001 voor zover hier van belang het volgende verklaard:
Na overleg met justitie is besloten de drie verzoeken samen te voegen. De samenvoeging heb ik dat weekend gedaan. Het samenvoegen van teksten is wat anders dan alleen het technisch knippen en plakken, af en toe zal een zin moeten worden toegevoegd om een lopende tekst te krijgen. Dat kunnen inhoudelijke zinnen zijn, dat ligt eraan. Toen ik het stuk las wilde ik iets van een verzoek toevoegen. Ik had de teksten van de drie blokken ESC, Experta en SFO V. en ik wilde een bruggetje naar het onderdeel 'Verzoek'. Het moest één logisch geheel worden. De passage op pagina 9 van het rechtshulpverzoek 'Aus dem hiervor Beschriebene' en verder heb ik zelf vertaald. Dat is het bruggetje naar het verzoek toe, waarover ik hiervoor heb verklaard.
8. M. Pheijffer, forensisch accountant bij de FIOD te Haarlem, heeft op 15 december 1999 tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam voor zover hier van belang het volgende verklaard naar aanleiding van vragen waarom bij het aanvragen van de gerechtelijke vooronderzoeken niet en bij de rechtshulpverzoeken aan Zwitserland wél gebruik is gemaakt van CID-informatie (D/65) betreffende B. M., de 'H.', handel in verdovende middelen, het witwassen van gelden, D. de G. en A. Holding:
Op het moment dat de GVO's werden geopend, was er voldoende informatie voorhanden om de opening van een GVO te vragen. De CID-informatie is vanuit het onderzoeksteam op dat moment niet aangedragen, omdat dit volgens mij niet noodzakelijk was. Het is in mijn optiek zuiverder om geen gebruik te maken van CID-informatie als het niet nodig is.
Voor het uitvoeren van rechtshulpverzoeken bevatte dit proces-verbaal relevante informatie. Het was in het kader van het rechtshulpverzoek aan Zwitserland wellicht zelfs noodzakelijk om rechtshulp in Zwitserland uit te kunnen laten voeren. De raadsman vraagt mij of het CID-verbaal in Zwitserland als een breekijzer of deuropener zou moeten worden gebruikt. De informatie die binnen het onderzoek aanwezig was, is om tactische redenen ingezet op die momenten waarop dat daadwerkelijk noodzakelijk was. Als u dat een deuropener noemt dan onderschrijf ik dat.
9. Blijkens een uitspraak van het Zwitserse Bundesgericht van 7 december 1998 inzake D. de G. heeft deze rechterlijke instantie - voor zover thans van belang - naar aanleiding van een hier aan de orde zijnde rechtshulpverzoek overwogen dat Mississippi Finance and Security Inc. en Mississippi Trade and Investment Corporation Ltd.
Vermögen von nicht identifizierten Kunden verwaltet (hätten), das vermutlich aus Verbrechen stamme und dessen Herkunft verschleiert werden sollte. (…) Ausserdem hätte die Mississippi Finance and Security Vermögen in die A. Holding B.V. eingebracht. (…) Aus den Jahresberichten und Akten der A. Holding gehe hervor, dass De G. (…) in Höhe von insgesamt Gulden 775.000,-- vorgenommen habe, z.T. unter Einschaltung der Mississippi Finance and Security Inc. Diese Gelder stammten vermutlich aus den Erträgen der Rauschgiftverkäufe von J. V.
10. In de evenbedoelde uitspraak van 7 december 1998 heeft het Bundesgericht voorts (onder 5.b) het volgende overwogen:
Der Beschwerdeführer macht zum einen geltend, das Rechtshilfegesuch gehe zu weit, wenn es Aufschluss über den gesamten 'Kundenstamm' des Beschwerdeführers und damit über eine unbekannte Vielzahl von Personen verlange. Dieses Auskunftsbegehren steht jedoch in klarem Zusammenhang mit dem Vorwurf der Geldwäscherei, zu dessen Abklärung die Herkunft der vom Beschwerdeführer bzw. seiner Gesellschaften verwaltenen Gelder und damit auch die Identität der Kunden ermittelt werden müssen. Es erscheint schwierig wenn nicht sogar unmöglich, die Untersuchung von vornherein auf bestimmte suspekte Kunden zu beschränken, zumal die Gelder regelmässig unter Decknamen angelegt worden sind. Es wird daher Aufgabe der niederländischen Behörden sein, die Unterlagen auszuwerten und diejenigen Unterlagen auszuscheiden, die Kundengelder nichtkriminellen Ursprungs betreffen.
11. Het voorgaande in onderlinge samenhang overziend is het hof van oordeel dat het rechtshulpverzoek aan Zwitserland van 3 oktober 1997 - voor zover hier van belang - door de Zwitserse autoriteiten blijkbaar aldus is begrepen dat het ten aanzien van degenen die betrokken waren bij - kort gezegd - Mississippi met name om het witwassen van gelden van criminele herkomst ging en dat in dat verband (mede) aan inkomsten uit handel in drugs door J. V. moest worden gedacht. Met een dergelijke interpretatie van dit rechtshulpverzoek moest - gezien de bewoordingen ervan - in redelijkheid vooraf reeds rekening worden gehouden. Gelet op hetgeen in het bijzonder door de getuigen Van Dijk en Pheijffer, zoals hiervoor aangehaald, is verklaard, moet het er - mede in het licht van de eerder aangehaalde passages uit de brief van de voorzitter van het College van procureurs-generaal - voor gehouden worden dat de hier bedoelde interpretatie - in elk geval door enkelen die rechtstreeks bij het opstellen van het verzoek betrokken waren - ook daadwerkelijk werd beoogd waardoor de belangen van met name "NN und anderen" op grove wijze zijn geschonden.
12. Voor de opvatting dat degenen die betrokken waren bij - kort gezegd - Mississippi het witwassen van crimineel verkregen (drugs)gelden kon worden aangewreven, biedt het dossier wat "NN und anderen" betreft naar 's hofs vaststelling geen enkel feitelijk aanknopingspunt.
13. Het Zwitserse Bundesgericht heeft in zijn eerder aangehaalde uitspraak van 7 december 1998 in verband met de toelaatbaarheid van een rechtshulpverzoek ondermeer (onder 4.a) het volgende overwogen:
Unzulässig ist die Beweisausforschung, d.h. die Beweisaufnahme aufs Geratewohl (…). Es dürfen keine strafprozessualen Untersuchungshandlungen zur Auffindung von Belastungsmaterial zwecks Begründung eines Verdachts durchgeführt werden, für den noch keine konkreten Anhaltspunkte bestehen.
14. Onder deze omstandigheid moet het ervoor worden gehouden dat de Zwitserse autoriteiten, indien zij op de hoogte waren geweest van hetgeen onder 12 is overwogen, mogelijkerwijs geen uitvoering zouden hebben gegeven aan het rechtshulpverzoek voor zover dat betrekking had op - kort gezegd - de nog onbekende betrokkenen en rechthebbenden op de Mississippi-subrekeningen.
15. Nu de naam van verdachte pas bij de uitvoering van dit rechtshulpverzoek als vrucht van het onderzoek naar voren is gekomen en het onderzoek vervolgens mede op hem is toegesneden, is niet meer te achterhalen of zijn naam en zijn betrokkenheid bij de Mississippi-subrekeningen zoals tenlastegelegd onder 1 en deels onder 2, bij een anders ingekleed rechtshulpverzoek of ten gevolge van andere onderzoekshandelingen eveneens aan het licht zou zijn gekomen.
16. Door de rechtshulpverzoeken met betrekking tot - kort gezegd - Mississippi en V. samen te voegen, is vanuit Nederland - gezien hetgeen onder 12 is overwogen - een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Deze voorstelling van zaken is versterkt als gevolg van volstrekt onvoldoende controle door de officier van justitie op de vertaling van het uiteindelijk ingediende verzoek (zie onder 3). Een en ander heeft er - gezien hetgeen onder 13 en 14 is overwogen - toe geleid dat moet worden aangenomen dat de Zwitserse autoriteiten mogelijkerwijs - en thans niet meer te achterhalen - ten onrechte in de veronderstelling kwamen te verkeren uitvoering te kunnen geven aan het rechtshulpverzoek. Onder deze omstandigheden kan naar 's hofs oordeel in dit geval niet worden volstaan met bewijsuitsluiting ten aanzien van de op grond van het rechtshulpverzoek ten laste van verdachte vergaarde gegevens. De interpretatie die blijkbaar door de Zwitserse autoriteiten aan het rechtshulpverzoek is gegeven, is immers rechtstreeks te herleiden tot de bewoordingen waarin het verzoek is vervat, kon in redelijkheid worden voorzien, werd kennelijk reeds door enkelen die bij de opstelling van het verzoek waren betrokken beoogd en is overigens het gevolg van volstrekt onvoldoende controle op de vertaling. Aldus is door de Nederlandse autoriteiten gehandeld met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte bij diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het openbaar ministerie moet ten aanzien van het hier aan de orde zijnde feit op grond van artikel 359a, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vervolging, aangezien het niet inachtnemen van de vereiste zorgvuldigheid bij het opstellen en indienen van het rechtshulpverzoek in dit geval onherstelbaar is (zie hiervoor onder 15) en door dit verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van deze zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Naar aanleiding van een gevoerd verweer en ambtshalve overweegt het hof als volgt.
Uit hetgeen het hof heeft overwogen ten aanzien van feit 1 volgt dat het openbaar ministerie eveneens niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van dat gedeelte van het onder 2 tenlastegelegde dat betrekking heeft op het instandhouden en het gebruik van de Mississippi-subrekeningen, nu de opsporing en vervolging in zoverre een direct gevolg zijn van de eerder aangegeven grove veronachtzaming van verdachtes belang bij diens recht op een eerlijk proces.
Dit brengt mee dat het openbaar ministerie in elk geval tevens ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde onderdeel 'valsheid in geschrift' niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof stelt voorts om proceseconomische redenen het volgende voorop.
De rechtbank heeft de inleidende dagvaarding ten aanzien van feit 2 partieel nietig verklaard. Dit betrof de onderdelen 'buiten Nederland', 'ondermeer' en 'heling'. Blijkens de inhoud van de appelmemorie is het beroep van het openbaar ministerie niet gericht tegen de beslissing over het eerstgenoemde punt; die beslissing moet thans derhalve als onherroepelijk worden aangemerkt. Wel keert het appel zich tegen de twee andere beslissingen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat met het onderdeel 'heling' gedoeld wordt op het genieten van voordeel op de Mississippi-subrekeningen, alsmede het doorsluizen van de gelden die zijn verkregen uit de oplichting van KIO via Mississippi-subrekeningen. Het hof zal, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen, het openbaar ministerie ook ten aanzien van de in feit 2 bedoelde 'heling' niet-ontvankelijk moeten verklaren; een eventuele wijziging van de tenlastelegging, waarbij het feitencomplex nader wordt omschreven, kan hierin geen verandering brengen.
Wat het onderdeel 'ondermeer' betreft, verenigt het hof zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 2.1.3 van haar vonnis van 11 april 2001. Het hof is van oordeel dat een in algemene bewoordingen gestelde tenlastelegging als de onderhavige, tegen de achtergrond van het zeer omvangrijke dossier, een 'mer à boire' aan strafbare feiten oplevert, waarbij voor de verdachte niet duidelijk is tegen welke van die feiten hij zich moet verdedigen. Juist in een zaak als deze eist de goede procesorde een specifieker geformuleerde tenlastelegging. Weliswaar keert het hoger beroep van het openbaar ministerie zich uitdrukkelijk tegen de hier bedoelde beslissing van de rechtbank en is op de terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2003 ook op dit onderdeel een wijziging van de tenlastelegging aangekondigd, doch dit gebrek is evenwel onherstelbaar, waar een wijziging van de tenlastelegging - behelzende een nadere omschrijving - onvermijdelijk zou meebrengen dat in hoger beroep een ander feitencomplex aan de rechter zou worden voorgelegd dan waartegen de verdachte in eerste aanleg, gelet op de omschrijving van de tenlastegelegde feiten, mocht menen zich te moeten verweren. De inleidende dagvaarding zal dan ook voorzover het betreft het onderdeel 'ondermeer' als nietig moeten worden aangemerkt.
Onder deze omstandigheden resteert in hoger beroep ten aanzien van hetgeen onder 2 ten laste is gelegd - kort gezegd - deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van oplichting.
De rechtbank heeft bij vonnis van 11 april 2001 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de oplichting (de KIO-zaak) als onderdeel van de onder 2 tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie. Het hof verenigt zich met deze beslissing en de gronden waarop zij berust, met dien verstande dat het de aanduiding 'in een geval als het onderhavige' aldus begrijpt dat sprake is van een geval waarin de - blijkens de tenlastelegging - door de criminele organisatie beoogde misdrijven niets anders behelzen dan strafbare feiten die wegens verjaring niet meer als zelfstandige strafbare feiten kunnen worden vervolgd.
Overige door de raadsman gevoerde preliminaire verweren
De overige door de raadsman gevoerde preliminaire verweren behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in diens vervolging van de verdachte ter zake van feit 1.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in diens vervolging van de verdachte ter zake van feit 2 voor zover het betrekking heeft op gedragingen van verdachte ten aanzien van de Mississippi-subrekeningen en op het onderdeel 'oplichting' (KIO-zaak).
Verklaart de inleidende dagvaarding voor zover het feit 2 betreft voor het overige nietig.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer, tevens belast met berechting van economische delicten, van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, Verspyck Mijnssen en De Winter, in tegenwoordigheid van mr. Peters als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2003.