ECLI:NL:GHAMS:2003:AF4497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3674 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van de Merwe
  • A. van der Voort Maarschalk-Vencken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting aan gefuseerde rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2003 uitspraak gedaan in het beroep van X B.V. tegen een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen die was opgelegd aan A B.V. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997. De belanghebbende, X B.V., stelde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden omdat A B.V. ten tijde van de oplegging van de aanslag was opgehouden te bestaan door een fusie. Het Hof oordeelde echter dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd aan A B.V. als inhoudingsplichtige, aangezien de belasting en premie die nageheven waren, door A B.V. dienden te worden ingehouden en afgedragen. De fusie deed hieraan niet af.

Het Hof behandelde ook de vraag of de schoonmaakster die voor A B.V. werkte, in dienstbetrekking stond. De belanghebbende voerde aan dat er geen sprake was van een dienstbetrekking omdat de schoonmaakster haar werkzaamheden naar eigen inzicht verrichtte en er geen toezicht was vanuit A B.V. Het Hof oordeelde echter dat de omstandigheden niet in de weg stonden aan de conclusie dat er sprake was van een gezagsverhouding, die kenmerkend is voor een dienstbetrekking. Het Hof concludeerde dat de schoonmaakster zich had verbonden om de schoonmaakwerkzaamheden persoonlijk uit te voeren en dat A B.V. bevoegd was om haar aanwijzingen te geven.

De uitspraak van het Hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de belanghebbende in het ongelijk werd gesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van de Merwe, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. A. van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 29 april 2002, betreffende een aan A B.V. (hierna: A) opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 januari 2003.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is de verkrijgende rechtspersoon bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van A, B en C. Nu A is opgehouden te bestaan (artikel 2:311, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek) en voor het tegendeel geen aanwijzingen zijn, begrijpt het Hof dat het beroep is ingesteld namens belanghebbende, als rechtsopvolger onder algemene titel van A.
2. Belanghebbende stelt dat de in geding zijnde naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat zij is gesteld op naam van A, welke vennootschap ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was opgehouden te bestaan en de inspecteur daarvan op de hoogte was. Het Hof is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aan A als inhoudingsplichtige, nu bij deze naheffingsaanslag belasting en premie zijn nageheven die zij diende in te houden en af te dragen. Dat zij inmiddels is opgehouden te bestaan doet daaraan naar 's Hofs oordeel niet af.
3. Niet in geschil is dat het kantoor van A werd schoongehouden door een schoonmaakster, die daarvoor van A een beloning ontving. De inspecteur stelt dat de schoonmaakster tot A in dienstbetrekking stond. Belanghebbende stelt dat geen sprake was van een dienstbetrekking.
4. Belanghebbende voert aan dat de schoonmaakster de werkzaamheden volledig naar eigen inzicht verrichtte, dat tijdens de werkzaamheden geen toezicht vanuit A was, dat slechts een globale beoordeling van het eindresultaat plaatsvond en dat geen nadere aanwijzingen werden gegeven. Naar het oordeel van het Hof staan deze omstandigheden er niet aan in de weg dat sprake is van de voor een dienstbetrekking kenmerkende gezagsverhouding. Daarvoor is wel vereist dat de inhoudingsplichtige bevoegd is tot het geven van aanwijzingen, maar niet dat daadwerkelijk aanwijzingen worden gegeven en evenmin dat de werkzaamheden onder leiding worden verricht.
5. Belanghebbende voert voorts aan dat de betaling van de beloning onregelmatig plaatsvond en dat de hoogte van de beloning was vastgesteld op ervaringsgegevens omtrent de regelmatigheid van de duur van de werkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof staan ook deze omstandigheden niet eraan in de weg de arbeidsverhouding van de schoonmaakster als dienstbetrekking aan te merken.
6. Belanghebbende stelt nog dat A de komst van de schoonmaakster niet kon afdwingen. Naar het oordeel van het Hof staat deze omstandigheid er evenmin aan in de weg de arbeidsverhouding als een dienstbetrekking aan te merken. Voldoende is dat de inhoudingsplichtige bevoegd was de schoonmaakster aanwijzingen te geven bij het verrichten van de werkzaamheden.
7. Belanghebbende stelt voorts dat de schoonmaakster zich indien nodig kon laten vervangen door een collega, waarvoor zij zelf diende te zorgen. Het Hof acht niet aannemelijk dat de schoonmaakster zich zonder toestemming van A mocht laten vervangen. Niet gesteld of gebleken is dat de schoonmaakster zich daadwerkelijk heeft laten vervangen. Het Hof acht aannemelijk dat de schoonmaakster zich jegens A had verbonden persoonlijk de schoonmaakwerkzaamheden te verrichten.
8. Belanghebbende stelt dat de werkzaamheden buiten het normale bedrijfsgebeuren - naar het Hof begrijpt: buiten de normale kantoortijden - plaatsvonden. Ook deze omstandigheid staat niet eraan in de weg dat sprake was van een dienstbetrekking.
9. Het Hof acht aannemelijk dat de schoonmaakster zich had verbonden tegen beloning persoonlijk het kantoor van A schoon te maken en dat A bevoegd was haar daarvoor aanwijzingen te geven. Naar 's Hofs oordeel stond de schoonmaakster tot A in dienstbetrekking.
10. Belanghebbende stelt nog dat in 1997 aan de schoonmaakster ƒ 3.465 was betaald en dat dit blijkt uit de grootboekkaart 'schoonmaakkosten'. De inspecteur stelt daartegenover dat belanghebbende verschillende kasboeken voerde en dat de betalingen aan de schoonmaakster uit een daarvan niet zijn geboekt op de grootboekrekening 'schoonmaakkosten'. Het Hof acht de stelling van de inspecteur aannemelijk.
11. Geen behandeling behoeft de stelling van de inspecteur dat A ten onrechte geen loonbelasting heeft ingehouden op door haar aan een werknemer verstrekte kinderopvang en dat bij gehele of gedeeltelijke gegrondbevinding van de grieven van belanghebbende daarmee bij wege van interne compensatie rekening moet worden gehouden.
12. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 10 februari 2003 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.