ECLI:NL:GHAMS:2003:AF2675

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
6561 - 16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. van Kuijck
  • A. van den Heuvel
  • J. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voorlopige hechtenis na DNA-onderzoek in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2003 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de voorlopige hechtenis van de verdachte, die oorspronkelijk op 21 augustus 2002 in bewaring was gesteld voor heling. Na een schorsing van de voorlopige hechtenis en een DNA-onderzoek, dat door de verdachte werd toegestaan, werd de verdachte op 11 september 2002 opnieuw aangehouden wegens overtreding van de schorsingsvoorwaarden. De rechter-commissaris oordeelde dat er geen strafdossier beschikbaar was voor het nieuwe feit, wat leidde tot invrijheidsstelling van de verdachte. Op 27 september 2002 werd de verdachte opnieuw voorgeleid, ditmaal voor een nieuwe overtreding van de schorsingsvoorwaarden, wat resulteerde in de opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis en de gevangenhouding.

Het hof heeft in hoger beroep de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gevangenhouding beoordeeld. De officier stelde dat er opnieuw ernstige bezwaren waren op basis van de uitslag van het DNA-onderzoek, dat aangaf dat celmateriaal van de verdachte was aangetroffen op sporen in de woning waar was ingebroken. Het hof oordeelde echter dat, ondanks de nieuwe bezwaren, het niet opportuun was om de vordering tot inbewaringstelling toe te wijzen. Het hof hield rekening met de belangen van de samenleving en de persoonlijke belangen van de verdachte, die al bijna twee maanden in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof bevestigde de beschikking van de rechter-commissaris, met verbetering van de gronden, en wees de vordering van de officier van justitie af.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
tevens nevenzittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam
pkn: 16-106387-02
6561 - 16
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Utrecht van 6 december 2002, houdende de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering tot inbewaringstelling van verdachte.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal in raadkamer van heden.
Voorts heeft het hof gelet op de brief van 2 januari 2003 van de raadsman van verdachte,
mr T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden, waarin hij te kennen geeft niet te zullen verschijnen.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beschikking en de akte opgemaakt door de griffier bij die rechtbank van 9 december 2002.
OVERWEGINGEN:
Het hof is na onderzoek gebleken dat verdachte oorspronkelijk op 21 augustus 2002 in bewaring is gesteld ter zake van het subsidiair in de vordering tot inbewaringstelling opgenomen delict van heling. Verdachte werd vervolgens door de rechter-commissaris onder voorwaarden geschorst. Ten aanzien van het primair telastegelegde werd door de officier een DNA-onderzoek bevolen. Aan de afname van DNA-materiaal (wangslijm) werd door verdachte vrijwillig meegewerkt.
Op 11 september 2002 is verdachte op grond van overtreding van de algemene schorsingsvoorwaarden aangehouden (verdenking ter zake van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht) en wederom geleid voor de rechter-commissaris. Bij die voorgeleiding terzake van de vordering tot opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis ontbrak het strafdossier van dat nieuwe strafbare feit, waardoor invrijheidsstelling van verdachte volgde.
Op 27 september 2002 werd verdachte wederom voorgeleid aan de rechter-commissaris terzake een nieuwe overtreding van de algemene schorsingsvoorwaarden (verdenking winkeldiefstal) en volgde de opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis (terzake van de hiervoor genoemde heling). Aansluitend aan het bevel bewaring volgde de gevangenhouding. Tegen de verlenging van het bevel tot gevangenhouding is verdachte in hoger beroep gegaan. Op dat moment was de uitslag van het bevolen DNA-onderzoek bekend geworden, welke uitslag door de advocaat-generaal ter zitting van het hof is meegedeeld.
Op grond van deze mededeling (celmateriaal aangetroffen op sporen aangetroffen in de woning waar was ingebroken kan afkomstig zijn van verdachte) heeft het hof geoordeeld dat niet langer ernstige bezwaren bestonden met betrekking tot het feit waarvoor de voorlopige hechtenis was bevolen (de heling) en is door het hof vervolgens de vordering tot verlenging van de gevangenhouding afgewezen en de voorlopige hechtenis met ingang van 20 november 2002 opgeheven.
Aangezien er volgens de officier van justitie op grond van de uitslag van het voornoemde DNA-onderzoek (weer) ernstige bezwaren waren terzake de primair in de vordering tot inbewaringstelling genoemde woninginbraak, is de verdachte op bevel van de officier van justitie op 5 december 2002 buiten heterdaad aangehouden.
Op 6 december 2002 heeft de rechter-commissaris de inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld en de officier van justitie in zijn vordering tot inbewaringstelling niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte voor de tweede keer voor hetzelfde feit aan de rechter-commissaris werd voorgeleid en er geen sprake zou zijn van nieuwe feiten en omstandigheden, en verdachte onmiddellijk in vrijheid gesteld.
Anders dan de rechter-commissaris is het hof van oordeel dat de uitslag van het DNA-onderzoek nieuwe bezwaren jegens verdachte opleverde terzake van de primair in de oorspronkelijke vordering tot inbewaringstelling genoemde woninginbraak. Het hof acht echter thans toewijzing van de vordering tot inbewaringstelling niet opportuun, rekening houdende enerzijds met de belangen van de samenleving bij toewijzing van die vordering en anderzijds de persoonlijke belangen van verdachte. Verdachte heeft tot nu toe voor het onderhavige feitencomplex in totaal al bijna twee maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Door toewijzing van de vordering, waardoor een nieuw traject van voorlopige hechtenis gaat lopen, dreigt de "normale" wettelijke maximumduur van de voorlopige hechtenis te worden overschreden. Voorts had de officier van justitie eerder de mogelijkheid om ter zake van de inmiddels bekend geworden nieuwe strafbare feiten een vordering tot inbewaringstelling te doen, van welke mogelijkheid hij geen gebruik heeft gemaakt.
Het hof zal aldus de beschikking waarvan beroep bevestigen met verbetering van de gronden.
BESLISSING:
Het hof bevestigt de beschikking waarvan beroep met verbetering van gronden.
Aldus gegeven op 3 januari 2003 door mrs Van Kuijck, voorzitter, Van den Heuvel en Besier, raadsheren, in tegenwoordigheid van Hermsen-Buunk, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.