Uitspraak
Beperkt appel
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
De bewijslevering
De strafbaarheid van de feiten
De strafbaarheid van de verdachte
De op te leggen straf
De beslissing
VIER JAAR en ZES MAANDEN.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd in PI Flevoland, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van tien jaar voor deelname aan een criminele organisatie en het bewerken en aanwezig hebben van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in beroep ging tegen bepaalde onderdelen van het vonnis, maar zich wel richtte op de tenlastelegging van deelname aan een organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen.
Het hof heeft de bewijsvoering zorgvuldig bekeken en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de onder 1, 5 en 8 tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van de onder 2 en 7 tenlastegelegde feiten. De verdachte had een leidinggevende rol binnen de organisatie die zich bezighield met de invoer en bewerking van cocaïne en de uitvoer van XTC. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan het bewerken van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne in bijenwas.
De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op vier jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De uitspraak werd gedaan door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters Scholten, Veldhuisen en Voncken aanwezig waren.