ECLI:NL:GHAMS:2002:AP4587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/90202
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van vitaminepreparaten onder het gemeenschappelijk douanetarief

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2002, staat de indeling van veertien vitaminepreparaten onder het gemeenschappelijk douanetarief (GDT) centraal. Belanghebbende, een besloten vennootschap, had de inspecteur verzocht om deze producten in te delen onder post 3004 5010 00 van het GDT, omdat zij therapeutische en profylactische eigenschappen bezitten. De inspecteur had echter de producten ingedeeld onder post 2106 90 92, wat leidde tot bezwaar van belanghebbende. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2002 gaven beide partijen aan dat de producten niet als voedingssupplementen of producten voor menselijke consumptie moeten worden aangemerkt, maar als geneesmiddelen onder post 3004.

Het Hof oordeelde dat de producten, gezien hun hoge vitaminegehalte en de therapeutische werking, niet voldoen aan de eisen voor voedingssupplementen. Het Hof baseerde zijn oordeel op een arrest van het Hof van Justitie van 10 december 1998, waarin werd vastgesteld dat de indeling van producten onder het GDT afhankelijk is van hun kenmerken en gebruik. Het Hof concludeerde dat de producten onder post 3004 moeten worden ingedeeld, wat betekent dat ze als geneesmiddelen worden beschouwd.

De Douanekamer verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van de inspecteur en bevestigde de indeling van de producten onder post 3004 50 10. Tevens werd de Staat der Nederlanden gelast om het griffierecht van f 450,-- aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DOUANEKAMER
Uitspraak
In de zaak 00/90202
de dato 2 april 2002
1. De procedure
1.1. Op 7 oktober 2000 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de
eenheid Douane District Rotterdam van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) van 8 september 2000, kenmerk XXXX, betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen veertien in de uitspraak vermelde beschikkingen van de inspecteur van 3 februari 2000, waarbij hij veertien bindende tariefinlichtingen (BTI’s) heeft afgegeven.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven. Op 28 februari 2001 heeft de inspecteur een verweerschrift in gediend. Vervolgens is op 20 maart 2001 van belanghebbende een conclusie van repliek ingekomen en in reactie daarop op 17 april 2001 een conclusie van dupliek van de inspecteur.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van het gerechtshof van 29 januari 2002, gehouden te Amsterdam. Aldaar is verschenen namens belanghebbende B, alsmede mr. C namens de inspecteur.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 6 december 1999 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht veertien vitaminepreparaten die in het in 1.4 bedoelde verweerschrift nader zijn omschreven, in te delen onder post 3004 5010 00 van het gemeenschappelijk douanetarief (het GDT). Al deze preparaten bevatten doseringen vitamines die aanzienlijk hoger zijn dan de voor het behoud van de algemene gezondheid aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.
2.2. In de daarop afgegeven BTI’s heeft de inspecteur de goederen, in afwijking van het verzoek, gerangschikt onder post 2106 90 92 van het GDT.
2.3. Na daartegen gemaakt bezwaar, waarbij belanghebbende heeft verzocht de rangschikking te wijzigen in post 3004 50 10 van het GDT, heeft de inspecteur tien van de veertien BTI’s ingetrokken en in plaats daarvan voor de desbetreffende producten tien nieuwe BTI’s afgegeven onder goederencode 3004 5010 00. Het bezwaar betreffende de BTI’s die zijn afgegeven voor de producten met de handelsbenaming: A L (nr. NL-XXXX), (nr. NL-XXXX), (nr. NL-XXXX) en (nr. NL-XXXX), heeft de inspecteur afgewezen.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag onder welke post van het GDT de goederen moeten worden ingedeeld. Belanghebbende stelde zich aanvankelijk op het standpunt dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 2936 90 90 van het GDT, terwijl de inspecteur aanvankelijk indeling in post 2106 90 92 van het GDT verdedigde. Na wijziging van hun respectieve standpunten ter zitting zijn partijen eenstemmig van oordeel dat de goederen moeten worden ingedeeld als geneesmiddelen bedoeld bij post 3004 50 10 van het GDT. Het Hof verstaat het gewijzigde standpunt van belanghebbende aldus dat zij daarmee tevens het beroep heeft beperkt tot de BTI’s betreffende de in 2.3. met name genoemde producten. Voormelde, door het Hof bij de beoordeling in aanmerking genomen posten luiden als volgt:
“Post 2106 Producten voor menselijk consumptie, elders genoemd
noch elders onder begrepen:
2106 90 -andere:
--andere:
2106 90 92 ---bevattende geen van melk afkomstige vetstoffen, sacharose, isoglucose, glucose of zetmeel, of bevattende minder dan 1,5 gewichtspercenten van melk afkomstige vetstoffen, minder dan 5 gewichtspercenten sacharose of isoglucose, minder dan 5 gewichtspercenten glucose of zetmeel…………………………………’’,
2936 Provitaminen en vitaminen, natuurlijke of door synthese gereproduceerd (natuurlijke concentraten daaronder begrepen), alsmede derivaten daarvan, die hoofdzakelijk als vitaminen worden gebruikt, ook indien deze stoffen onderling zijn vermengd of in oplossing zijn gebracht:
2936 90 -andere, natuurlijke concentraten daaronder begrepen:
2936 90 90 --mengsels, ook indien in oplossingen……………” en
3004 Geneesmiddelen (andere dan producten bedoeld bij de
posten 3002, 305 en 3006);bestaande uit voor therapeutisch of profylactisch gebruik vermengde zelfstandigheden, niet in afgemeten hoeveelheden en niet opgemaakt voor de verkoop in het klein:
3004 50 -andere geneesmiddelen, bevattende vitamines of andere
producten bedoeld bij post 2936:
3004 50 10 --opgemaakt voor de verkoop in het klein……..”.
4. Het standpunt van belanghebbende
Het betreft hier zeer hoog gedoseerde vitamines die volgens de Nederlandse wetgeving niet als geneesmiddelen worden aangemerkt. De goederen worden uitsluitend via apotheken op voorschrift van artsen verstrekt en worden gebruikt om therapeutische en profylactische doeleinden te bereiken.
5. Het standpunt van de inspecteur
Ter ondersteuning van zijn nader ingenomen standpunt heeft de inspecteur verwezen naar Verordening (EG) nr. 1777/2001 van de Commissie van 7 september 2001 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 240 van 8 september 2001). Gelet op die verordening en op de gegevens die belanghebbende bij de aanvragen voor de onderwerpelijke BTI’s heeft overgelegd, is hij van oordeel dat de producten overeenkomstig de verordening moeten worden aangemerkt als producten die voor therapeutische en profylactische doeleinden in de geneeskunde worden gebruikt.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Partijen stellen zich eenparig op het standpunt dat de onderwerpelijke producten nauwkeurig omschreven therapeutische en profylactische kenmerken hebben. Tussen hen staat niet alleen vast dat het vitaminegehalte in de onderwerpelijke producten duidelijk hoger is dan voor algemene menselijke consumptie is vereist of aanbevolen, maar voorts dat zij ziekten of kwalen kunnen voorkomen en genezen. Het Hof sluit zich aan bij dit eenstemmig standpunt van partijen, waarvan niet is gebleken dat dit op een onjuist uitgangspunt berust.
6.2. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 10 december 1998 in de zaak C-328/97, UTC 2000/15*, volgt naar ‘s Hofs oordeel uit het in 6.1 overwogene dat de producten niet zijn aan te merken als voedingssupplementen in de zin van aantekening 1, sub a, bij hoofdstuk 30 of als producten voor menselijke consumptie als bedoeld in post 2106 van het GDT, maar dat zij onder post 3004 moeten worden ingedeeld.
6.3. Uit het vorenstaande volgt dat moet worden beslist als volgt.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu geen sprake is van een door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en evenmin is gebleken van andere, voor nadere opgaaf vatbare kosten in de zin van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, voorzover deze betrekking heeft op de BTI’s met de nummers: NL-XXXX, NL-XXXX, NL-XXXX en NL-XXXX;
- vernietigt voormelde BTI’s;
- bevestigt de uitspraak voor het overige;
- stelt vast dat de goederen - A L, , en – moeten worden ingedeeld onder post 3004 50 10 van het GDT;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht ad f 450,-- te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer op 2 april 2002 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. J.W.M. Tijnagel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier.
De griffier: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 2 april 2002
en aangetekend aan partijen verzonden op
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.