in de zaak nr. 0179/2000 TC
de dato 2 april 2002
1.1. Op 24 november 1999 is een beroepschrift ingekomen van drs. A en mr. B, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. te D, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het douanedistrict Amsterdam (hierna: de inspecteur) van 9 augustus 2000, kenmerk…., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 22 augustus 1997, kenmerk …., werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 225, -- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 18 september 2001, alwaar aanwezig waren mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst, lid, en mr. E.N. Punt, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. L.G. Jobse als secretaris. Ter zitting zijn namens belanghebbende verschenen mr. E en mr. F voornoemd, alsmede dr. A. van G, wijndeskundige, en namens de inspecteur mr. H en I.
De inspecteur en belanghebbende hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
2.1. Belanghebbende heeft in het tijdvak derde kwartaal 1986 tot en met 31 december 1991 zendingen wijn betrokken van leveranciers die deze hadden aangegeven tot inslag onder krediet voor de accijns. Deze zendingen wijn waren door de leveranciers als “gearomatiseerde wijn” aangegeven onder post 2205 (voor 1 januari 1988: post 2206) van het Gemeenschappelijk douanetarief (het GDT), dan wel als “Aperitivo” onder dezelfde posten.
2.2. In hetzelfde tijdvak heeft belanghebbende zelf gearomatiseerde wijnen en Aperitivo ingevoerd, welke door haar werden aangegeven en door de ambtenaren dienovereenkomstig ingedeeld onder post 2204 (voor 1 januari 1988: post 2205) van het GDT.
De gearomatiseerde wijnen hadden een alcoholgehalte van 14,9%, de Aperitivo had een alcoholgehalte van 13,1%.
2.3. In 1996 zijn aan belanghebbende het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 augustus 1995, gevoegde zaken C-367/93 tot en met C-377/93, UTC 1995/54*, en de op grond van dat arrest door de Tariefcommissie gedane uitspraken (van onder meer 23 september 1996, nrs. 12805 en 12807, UTC 1996/45* en 1996/46*) ter kennis gekomen.
2.4. Ter zake van de sub 2.1. en 2.2. genoemde partijen wijn heeft belanghebbende bij een aantal verzoeken om teruggaaf in totaal f 8.110.372,-- teruggevraagd. Bij de sub 1.1. genoemde beschikking heeft de inspecteur f 2.275.499,-- teruggegeven, en bij aanvullende beschikking van 12 september 2000 f 445.832,90. Deze teruggaven betroffen de door belanghebbende zelf ingevoerde wijnen, welke bij invoer waren ingedeeld onder post 2204 (voor 1 januari 1988: post 2205) van het GDT; de verzoeken zijn afgewezen voorzover ze betrekking hadden op de sub 2.1. genoemde, door belanghebbende van leveranciers betrokken dranken, welke bij invoer waren ingedeeld onder post 2205 (voor 1 januari 1988: post 2206) van het GDT.
In geschil is of de verzoeken om teruggaaf door de inspecteur terecht zijn afgewezen voorzover zij de verleende teruggaven van in totaal f 2.721.331,90 te boven gaan.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Gearomatiseerde wijn is gelijksoortig aan vruchtenwijn; het productieproces is identiek. beide dranken ontstaan door het laten gisten van druivensap met een stelgist of met natuurlijk op de schillen voorkomende gist. Ook de organoleptische eigenschappen van vruchtenwijn en gearomatiseerde wijn komen overeen. Aroma’s worden toegevoegd om een gebrek aan smaak of karakter te compenseren. op genoemde punten verschilt de onderhavige gearomatiseerde wijn duidelijk van sterk gearomatiseerde dranken als vermout; de onderhavige dranken zijn niet-geprononceerd gearomatiseerd en hebben het karakter van wijn behouden.
4.2. Aperitivo is eveneens gelijksoortig aan vruchtenwijn, c.q. aan Montillawijn, waarvoor reeds teruggaaf is verleend. Montilla wordt bereid door magere wijn uit de regio Cordoba in Spanje te aromatiseren met eikenhoutextract en amandelextract en de wijn op te kweken als sherry. Bij de bereiding van Aperitivo wordt een eenvoudige witte wijn als basis genomen uit andere wijnbouwregio’s welke met eerdergenoemde aroma’s wordt gearomatiseerd. Montilla en Aperitivo hebben hetzelfde smaaktype, een gecontroleerde oxidatieve smaak, die bij deze dranken bewust wordt geïmiteerd door aromatisering toe te passen. De bij de vervaardiging verkregen organoleptische eigenschappen zijn gelijk. Het alcoholgehalte komt overeen met dat van vruchtenwijnen, dat tussen 8 en 15% ligt.
4.3. De inspecteur stelt ten onrechte dat de gelijksoortigheid tussen vruchtenwijn en gearomatiseerde wijnen en Aperitivo achteraf niet meer geverifieerd kan worden. Dit standpunt is onbegrijpelijk. De gelijksoortigheid is dezerzijds voldoende aangetoond en kan door raadpleging van deskundigen worden geverifieerd.
4.4. De indeling in het GDT – die belanghebbende verder niet ter discussie wil stellen – is geen criterium voor de beantwoording van de vraag of wijn oor teruggaf van accijns in aanmerking komt. Het Hof van Justitie noch de Tariefcomissie heeft bij die indeling aangeknoopt. De door belanghebbende zelf ingevoerde gearomatiseerde wijnen zijn ingedeeld onder post 2204; de onderhavige – van een leverancier betrokken – gearomatiseerde wijnen (met dezelfde specificaties) zijn aangegeven onder post 2205. Beide gearomatiseerde wijnen werden verwerkt tot hetzelfde eindproduct, te weten “Alte Weintradition”, waarbij door belanghebbende nog aroma’s werden toegevoegd; na monsteronderzoek door het Laboratorium van het ministerie van financiën is die post ongewijzigd gelaten.
4.5. Indien belanghebbende voor beide dranken in het gelijk wordt gesteld, heeft zij recht op een teruggaaf van in totaal f 8.110.372,--, verminderd met het reeds door de inspecteur teruggegeven bedrag groot f 2.721.331,90; wordt alleen Aperitivo soortgelijk aan vruchtenwijn geacht, dan zou de teruggaaf f 5.430.736,-- verminderd met laatstgenoemd bedrag, moeten bedragen. Belanghebbende laat haar bezwaren tegen de berekening van beide bedragen varen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 11 augustus 1995, gevoegde zaken nrs. C-367/93 tot en met C-377/93, geoordeeld dat reeds de toevoeging van een kleine hoeveelheid kruidenmengsel vermout haar specifieke smaak geeft. Dit aspect, en de toevoeging van ethylalcohol, heeft het hof doen concluderen dat de organoleptische eigenschappen van vermout niet overeenkomen met die van niet-mousserende vruchtenwijn. Het Hof maakt geen onderscheid tussen lichte of sterke aromatisering; de Tariefcommissie (23 september 1996, nr. 12806) en de staatssecretaris van financiën doen dat evenmin. Post 2205 (voor 1 januari 1998: post 2206) biedt voor een degelijk onderscheid ook geen aanknopingspunten. Zowel bij de gearomatiseerde wijnen als bij de Aperitivo is sprake van toevoeging van aroma’s. Reeds daarom zijn zij niet gelijksoortig aan vruchtenwijn. Ook het alcoholgehalte van de litigieuze dranken, dat tussen de 12 en 15% ligt, ondersteunt dit standpunt.
5.2. In haar uitspraak van 9 september 1980, nr. 11579 T, UTC 1980/54*, heeft de Tariefcommissie Montillawijn ingedeeld onder de tariefpost voor sherry (post 2205). In deze zaak blek uit monsteronderzoek dat het een niet-gearomatiseerde wijn betrof. Op basis van deze uitspraak heeft de staatssecretaris van financiën in zijn brief van 5 december 1996, kenmerk ..., goedgekeurd dat teruggaaf van wijnaccijns werd verleend voor Montilla voorzover het een alcoholgehalte had van niet meer dan 15%.
5.3. Belanghebbende kocht destijds wijn in bulk in, die reeds in het land van oorsprong was gearomatiseerd. Het alcoholgehalte van die wijn is aanvankelijk opgehoogd door toevoeging van wijnalcohol; na inslag is de wijn weer afgezwakt door aanlenging met water. Deze gearomatiseerde basiswijn is onder post 2206 (vanaf 1 januari 1988: onder post 2205) van het GDT ingedeeld. De douane heeft de aangifte gevolgd; belanghebbende heeft daartegen geen bezwaar ingediend, zodat de indeling rechtens vaststaat. Ook Aperitivo is steeds aangegeven onder de post voor vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen. Ook die aangiften zijn conform bevonden, en ook daartegen is nimmer bezwaar gemaakt, zodat ook voor Aperitivo de indeling rechtens vaststaat.
Aan de omstandigheid dat volgens belanghebbende twee dezelfde wijnen anders zijn ingedeeld, kan zij geen rechten ontlenen; iedere aangifte staat immers op zichzelf. Bovendien kan niet vastgesteld worden dat het inderdaad om identieke wijnen ging. Dat beide groepen wijnen zijn verwerkt tot hetzelfde eindproduct kan evenmin vastgesteld worden. Aan recepturen komt in dit verband geen waarde toe; indien belanghebbende meent daarmee haar standpunt te kunnen verdedigen, ligt het op haar weg die aan de Tariefcommissie over te leggen.
Gelet op vorengenoemde vaststaande indelingen kan de stelling van belanghebbende dat zowel de onderhavige gearomatiseerde wijnen als de Aperitivo gelijksoortig zijn aan vruchtenwijn, niet meer worden geverifieerd; de wijze van vervaardiging, organoleptische eigenschappen en de beantwoording aan dezelfde behoeften vanuit verbruikersoogpunt kunnen niet meer worden getoetst. Daarop stuit het verzoek om een hogere teruggaaf dan de reeds verleende af.
5.4. Over de berekening van de teruggevraagde bedragen bestond reeds overeenstemming.
6.1. Het geschil betreft twee categorieën door derden ingevoerde en aan belanghebbende geleverde dranken, te weten gearomatiseerde wijn en Aperitivo; van deze dranken staat vast dat zij bij de invoer zijn aangegeven en dienovereenkomstig ingedeeld onder post 2205 (voor 1 januari 1988: post 2206) van het GDT, waarvan de tekst, voorzover van belang, luidt:
“Vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen”; die indeling is onherroepelijk komen vast te staan.
6. 2. Gelet op de sub 2.3. genoemde uitspraak van het Hof van Justitie en de uitspraak van de Tariefcommissie van 23 september 1996, nr. 12806, zijn vermout en vruchtenwijn niet aan te merken als gelijksoortige producten in de zin van artikel 95, eerste alinea, van het EEG-Verdrag (thans artikel 90 EG). Dat andere wijn van verse druiven is ingevoerd, die als aan vruchtenwijn gelijksoortig moet worden aangemerkt, heeft belanghebbende – tegenover de betwisting van die stelling door de inspecteur – niet aannemelijk gemaakt.
Op de tweede alinea van genoemd artikel 95 heeft belanghebbende geen beroep gedaan.
6.3. Nu belanghebbende het Hof niet de vereiste zekerheid heeft verschaft dat de in het geding zijnde dranken, in weerwil van de bij de invoer aangegeven tariefpost, als aan vruchtenwijn gelijksoortige dranken moeten worden aangemerkt, dient haar beroep ongegrond te worden verklaard.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 2 april 2002 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier.
De griffier: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting 2 april 2002 en aangetekend aan partijen verzonden op
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld
bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit
gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u
een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden
om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.