ECLI:NL:GHAMS:2002:AO9756

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/90069
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen douanerechten en de verplichtingen van de aangever bij extern communautair douanevervoer

In deze zaak heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2002 uitspraak gedaan in een beroep van A. B.V. tegen een beslissing van de inspecteur van het Douanedistrict C. Het beroep was gericht tegen de afwijzing van het bezwaar tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten, die was opgelegd omdat de goederen niet op het kantoor van bestemming waren aangebracht. De belanghebbende had op 2 maart 1999 aangifte gedaan voor extern communautair douanevervoer van 84 rollen papier, bestemd voor een Franse onderneming. Echter, het terugzendingsexemplaar van de aangifte werd niet ontvangen, wat leidde tot een verzoek om nasporing. De Franse douane bevestigde dat de zending niet was ontvangen, en de belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de regelmatigheid van het douanevervoer, maar reageerde hier niet op. De inspecteur nodigde de belanghebbende uit tot betaling van douanerechten, wat leidde tot het beroep.

De Douanekamer overwoog dat de belanghebbende als aangever verplicht was om de goederen binnen de gestelde termijn bij de douane op het kantoor van bestemming aan te brengen. Aangezien de goederen en documenten niet waren aangebracht en de belanghebbende niet had aangetoond dat het douanevervoer regelmatig was verlopen, oordeelde de Douanekamer dat de uitnodiging tot betaling terecht was. De inspecteur had ook betwist dat de goederen onder een nultarief vielen, en de Douanekamer concludeerde dat de douanewaarde van de goederen op f 45.934,-- moest worden vastgesteld. Uiteindelijk werd het bedrag aan douanerechten verminderd tot 4% van de vastgestelde waarde, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 823,95. De Douanekamer oordeelde dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DOUANEKAMER
Uitspraak
In de zaak nr. 00/90069
de dato 14 mei 2002
1. De procedure
1.1. Op 4 mei 2000 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A. B.V. te B., belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict C. (hierna: de inspecteur) van 18 april 2000, nummer XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 24 februari 2000, kenmerk XXXX, vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 2.203,30, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 450,-- (€ 204,20) geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Douanekamer van 15 januari 2002. Belanghebbende is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Namens de inspecteur is verschenen D.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 2 maart 1999 heeft belanghebbende te C. aangifte voor extern communautair douanevervoer gedaan voor 84 rollen papier. De aangifte T1 met nr. XXXX vermeldde als kantoor van bestemming Balagny in Frankrijk. De goederen zijn bestemd voor de Societe Francaise des Papiers. Omdat het terugzendingsexemplaar niet werd terugontvangen, werd een verzoek tot nasporing verzonden aan het kantoor van bestemming. Op een verzoek om inlichtingen van de Franse douane heeft de onderneming waarvoor de goederen waren bestemd, geantwoord dat de zending op dit T1 document niet is ontvangen. Vervolgens berichtte het kantoor van bestemming dat noch de zending, noch het daarop betrekking hebbende document aldaar werden aangeboden.
2.2. Belanghebbende werd ervan in kennis gesteld dat het terugzendingsexemplaar niet werd terugontvangen en in de gelegenheid gesteld om alsnog het bewijs van de regelmatigheid van het douanevervoer te leveren. Toen hierop van belanghebbende geen reactie werd ontvangen verzond de inspecteur op 24 februari 2000 de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling.
3. Het geschil
In geschil is of belanghebbende terecht is aangesproken tot betaling van het in de litigieuze uitnodiging begrepen bedrag aan douanerechten en of de uitnodiging tot het juiste bedrag is vastgesteld.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het bewijs dat de goederen hun bestemming hebben gevolgd is niet te leveren omdat indertijd een fout is begaan. De eerste order luidde 84 rollen en hier is slechts één rol van afgeroepen; men heeft echter verzuimd het T document buiten werking te stellen.
4.2. Er wordt op gewezen dat op de goederen het nultarief van toepassing is.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Ingevolge artikel 96 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) is de aangever verplicht de goederen binnen de gesteld termijn ongeschonden op het kantoor van bestemming aan te brengen met inachtneming van de door de douane-autoriteiten getroffen identificatiemaatregelen. Artikel 356 UCDW bepaalt dat de douane de resultaten van de verrichte controle op de exemplaren van het document vermeldt en onverwijld een exemplaar terugzendt naar het kantoor van vertrek, als bewijs van de beëindiging van de douaneregeling. Wanneer dit exemplaar niet wordt terugontvangen zijn er mogelijkheden om de regelmatigheid van het vervoer alsnog aan te tonen. Hiertoe moet een van de bewijsstukken genoemd in artikel 380 UCDW worden overgelegd.
5.2. Belanghebbende voert aan dat van de 84 rollen één rol papier zou zijn afgeroepen; deze bewering stemt echter niet overeen met hetgeen de geadresseerde heeft verklaard. Aangezien geen bescheiden zijn overgelegd waarmee het bewijs van de regelmatigheid van het douanevervoer is geleverd, zijn de rechten bij invoer door belanghebbende verschuldigd.
5.3. Ten onrechte gaat belanghebbende uit van toepassing van een tarief van 0 percent. De goederen zijn ingedeeld onder post 4802 40 10 00 en terecht belast met 4 percent.
5.4. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat de douanewaarde van de goederen dient te worden gesteld op f 45.934,--.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ingevolge artikel 92 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) eindigt de regeling extern communautair douanevervoer en zijn de verplichtingen van het subject pas nagekomen, indien de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten binnen de gestelde termijn bij de douane op het kantoor van bestemming worden aangebracht. Belanghebbende is als aangever het subject van de regeling; ingevolge artikel 96, lid 1, CDW is zij verplicht de bepalingen van die regeling na te leven.
6.2. Nu de goederen en documenten niet zijn aangebracht bij de douane op het kantoor van bestemming en belanghebbende niet heeft aangetoond dat het douanevervoer regelmatig is verlopen en de goederen hun bestemming hebben gevolgd, is de Douanekamer van oordeel dat belanghebbende terecht is uitgenodigd tot betaling van de douanerechten, waaraan de goederen zijn onderworpen.
6.3. Gelet op de sub 5.4. weergegeven verklaring van de inspecteur dient de douanewaarde van de goederen nader te worden vastgesteld op f 45.934,--. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende haar stelling, dat op de goederen een onjuist tarief is toegepast, niet waargemaakt.
6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven; het in de uitnodiging tot betaling vermelde bedrag aan douanerechten dient te worden verminderd tot 4% van f 45.394,-- = f 1.815,76 (€ 823,95).
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en van overige, voor nadere opgaaf vatbare kosten niet is gebleken.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vermindert het in de uitnodiging tot betaling van 24 februari 2000, nr. XXXX, begrepen bedrag aan douanerechten tot € 823,95;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht ad € 204,20 te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. M.J. Kuiper, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier.
De griffier: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 14 mei 2002 en aangetekend aan partijen verzonden op
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u
een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden om de
wederpartij te veroordelen in de proceskosten.