In de zaak nr . 00/90058
de dato 14 mei 2002
1.1. Op 25 april 2000 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A. B.V. te B., belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict C. (hierna: de inspecteur) van 4 april 2000, nummer XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 21 september 1999, kenmerk XXXX, vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 1.073,10, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van het Gerechtshof van 15 januari 2002. Belanghebbende is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Namens de inspecteur is verschenen D.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
2.1. Op 25 september 1998 heeft belanghebbende te C. aangifte voor extern communautair douanevervoer gedaan voor een container met 44 rollen papier. De aangifte T1 met nr.XXXX vermeldde als bestemming het entrepot I. te S. Omdat het terugzendingsexemplaar niet werd terugontvangen, werd een verzoek tot nasporing verzonden aan het kantoor van bestemming, de Douanepost C-1. Zowel dit kantoor, als later ook de Douanepost C-2, berichtten dat daar noch de zending, noch het document werden aangeboden.
2.2. Belanghebbende werd ervan in kennis gesteld dat het terugzendingsexemplaar niet werd terugontvangen, en in de gelegenheid gesteld om alsnog het bewijs van de regelmatigheid van het douanevervoer te leveren. Toen hierop van belanghebbende geen reactie werd ontvangen verzond de inspecteur op 21 september 1999 de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling.
2.3. In de brief van de Douanepost C-1 van 8 oktober 1999 met betrekking tot een aantal niet gezuiverde documenten wordt onder meer het volgende opgemerkt:
"In de periode van 28 september 1998 tot 6 oktober 1998 zijn er bij I. containers met rollen papier aangeleverd. In verband met het aankomende faillissement van I. hebben ze voor deze containers geen nieuwe dossiers entrepot C opgemaakt en geen geleidelijsten inslagdocumenten opgemaakt c.q. ingeleverd op het douanekantoor S. Alle gegevens over de lading van deze containers en de daarbij behorende T1 documenten waren ingebracht in het computersysteem van I. Door een "ongeval" met dit computersysteem waren echter alle gegevens plots verdwenen uit het computersysteem. (...) Op het kantoor van I. lagen echter nog de lopende zaken van de nog binnengekomen containers, waaronder T1 documenten. I. zou deze zaken nog met ons afregelen hetgeen echter door verschillende oorzaken niet meer heeft plaatsgevonden. De inventaris van het kantoor van I. is door I. zelf weggehaald, wat zij met de daar nog aanwezige bescheiden hebben gedaan is niet bekend. Omdat alle in de loodsen aanwezige goederen douanetechnisch vrij waren van rechten bij invoer werd besloten hiermee de periode I. af te sluiten en A. te laten beginnen met de bevindingen van de loodsopname. A. is vervolgens op 7 oktober 1998 begonnen met het bijhouden van de entrepot C administratie onder vergunning nummer XXXX ten name van A. In deze administratie zijn alle goederen aanwezig in de loodsen opgenomen, waaronder de goederen welke nog op naam van I. waren binnengekomen."
In geschil is of belanghebbende terecht is aangesproken tot betaling van het in de litigieuze uitnodiging begrepen bedrag aan douanerechten en of de uitnodiging tot het juiste bedrag is vastgesteld.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De douane heeft erkend dat er rollen papier aangeleverd zijn. Op 7 oktober 1998 is in samenwerking met de douane de voorraad opgenomen van alle rollen papier die in het entrepot van I. aanwezig waren. In deze voorraad bevonden zich ook de rollen papier van het T document.
4.2. Er wordt op gewezen dat op de goederen het nultarief van toepassing is.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De brief van de douane van 8 oktober 1999 geeft de resultaten weer van een onderzoek naar de gang van zaken rond de entrepotvergunning van I. Duidelijk wordt vermeld dat er met betrekking tot de zendingen die zijn aangeleverd in de periode van 28 september 1998 tot 6 oktober 1998 geen gegevens zijn te achterhalen. Uit niets blijkt, dat I. de goederen van het onderhavige document als toegelaten geadresseerde in ontvangst heeft genomen en heeft ingeslagen in haar entrepot. Derhalve is niet aangetoond dat de goederen hun bestemming hebben gevolgd.
5.2. Ten onrechte gaat belanghebbende uit van toepassing van een tarief van 0 percent. De goederen zijn ingedeeld onder post 4802 40 10 00 en terecht belast met 4 percent.
6.1. Ingevolge artikel 92 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) eindigt de regeling extern communautair douanevervoer en zijn de verplichtingen van het subject pas nagekomen, indien de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten binnen de gestelde termijn bij de douane op het kantoor van bestemming worden aangebracht. Belanghebbende is als aangever het subject van de regeling; ingevolge artikel 96, lid 1, CDW is zij verplicht de bepalingen van de regeling na te leven.
6.2. Nu de goederen en documenten niet zijn aangebracht bij de douane op het kantoor van bestemming en belanghebbende niet heeft aangetoond dat het douanevervoer regelmatig is verlopen en de goederen hun bestemming hebben gevolgd, is de Douanekamer van oordeel dat belanghebbende terecht is uitgenodigd tot betaling van de douanerechten, waaraan de goederen zijn onderworpen.
6.3. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende haar stelling, dat op de goederen een onjuist tarief is toegepast, niet waargemaakt.
6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. M.J. Kuiper, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier.
De griffier: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 14 mei 2002 en aangetekend aan partijen verzonden op
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.