ECLI:NL:GHAMS:2002:AO5532

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0052/2000
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tariefindeling van schoeisel met textiele buitenzool en kunststof basis

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2002, staat de tariefindeling van schoeisel centraal. Het beroep is ingesteld door A, belastingadviseurs te Rotterdam, namens B BV, tegen een uitspraak van de inspecteur van het Douanedistrict Rotterdam. De inspecteur had op 9 maart 2000 een bindende tariefinlichting (BTI) afgegeven, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen achttien beschikkingen werd afgewezen. De BTI's betroffen schoeisel met een buitenzool van kunststof en een bovendeel van textiel. De Douanekamer van het Gerechtshof heeft de zaak behandeld en de mondelinge zitting vond plaats op 19 februari 2002.

De kern van het geschil betreft de vraag of de buitenzool van het schoeisel moet worden ingedeeld onder post 6403 99 96 of 6403 99 98 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GDT), zoals de inspecteur voorstelt, of onder post 6405 10 90, zoals door belanghebbende wordt bepleit. De Douanekamer oordeelt dat de laag textiel op de buitenzool niet voldoet aan de eisen voor normaal gebruik van een buitenzool, zoals vastgelegd in de relevante aantekeningen van het GDT. De Douanekamer concludeert dat de textiellaag moet worden aangemerkt als toebehoren en buiten beschouwing moet worden gelaten bij de indeling van het schoeisel.

De Douanekamer stelt vast dat de buitenzool, gelet op de algemene regels voor de interpretatie van de Gecombineerde Nomenclatuur, terecht is ingedeeld onder de door de inspecteur voorgestelde posten. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DOUANEKAMER
Uitspraak
In de zaak nr. 0052/2000 TC
de dato 2 april 2002
1. De procedure
1.1. Op 19 april 2000 is een beroepschrift ingekomen van A, belastingadviseurs te Rotterdam, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B BV te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 9 maart 2000, nummer XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen achttien beschikkingen, alle van 5 augustus 1999, werd afgewezen. De beschikkingen, waarin de inspecteur een bindende tariefinlichting (hierna: BTI) als bedoeld in artikel 12 van het Communautaire douanewetboek heeft afgegeven, hebben de hiernavolgende nummers:
NLXXXX
NLXXXX
(...)
NLXXXX
NLXXXX
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 12 september 2000 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft op 11 oktober 2000 een conclusie van dupliek ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in de raadkamer tijdens de zitting van 19 februari 2002. Daar zijn namens belanghebbende verschenen de gemachtigden C en D , en voorts E; namens de inspecteur is verschenen mr. F. De gemachtigde en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 5 augustus 1999 zijn door het Douanedistrict Rotterdam aan belanghebbende de sub 1.1. genoemde BTI's afgegeven voor schoeisel, in de aanvragen omschreven als schoeisel met een aangezette zool van textiel. In verband met de afgifte van deze BTI's zijn achttien monsters ter beoordeling overgelegd.
2.2. Op 13 juli 2000 zijn vijftien van de achttien monsters door de Tariefcommissie ontvangen; drie monsters zijn door de Douanelaboratorium voor onderzoek versneden. Ter zitting hebben belanghebbende en de inspecteur eenparig verklaard, één van de vijftien door de inspecteur ingezonden exemplaren, een aldaar getoond monster, waarvoor bij beschikking,
nr. NLXXXX, een BTI is verstrekt, als representatief monster van het onderhavige schoeisel te beschouwen. Het monster kan worden omschreven als een witte damesschoen, voorzien van een vetersluiting, met een buitenzool van kunststof en een bovendeel van leder. Het bovendeel heeft een versiering van gevlecht leder en geperforeerde gaatjes, die aan de voorkant van de schoen boven de rand van de zool doorlopen. Op de buitenzool van kunststof is, binnen de rand van de zool, een laag textiel met een dikte van minder dan 1 mm aangebracht.
2.3. Het productieproces van de buitenzool verloopt als volgt: 'De laag textiel wordt op maat gestanst. Dat wordt in een mal gelegd. De mal wordt vervolgens onder druk volgespoten met vloeibaar PVC. Daarna droogt het vloeibare PVC en is het gehecht met de laag textiel.'
3. Het geschil
In geding is of het onderhavige goed moet worden ingedeeld onder post 6403 99 96 dan wel post 6403 99 98 van het GDT, zoals de inspecteur voorstaat, dan wel onder de door belanghebbende bepleite post 6405 10 90.
De in geding zijnde posten luiden als volgt:
Posten 6403 99 96 en 6403 99 98
'6403 Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder:
(…)
- ander schoeisel
6403 91 - - de enkel bedekkend:
6403 99 - - ander:
(…)
- - - ander, met een binnenzoollengte:
6403 99 91 - - - - van minder dan 24 cm
- - - - van 24 cm of meer:
6403 99 93 - - - - - schoeisel dat niet als heren- of damesschoeisel kan worden onderkend
- - - - - ander:
6403 99 96 - - - - - - voor heren
6403 99 98 - - - - - - voor dames'
Post 6405 10 90
'6405 Ander schoeisel:
6405 10 - met bovendeel van leder of van kunstleder:
6405 10 90 - - met buitenzool van andere stoffen'
Partijen hebben ook de aantekeningen 3, onder a, en 4, onder b, en de aanvullende aantekening 2 GN op hoofdstuk 64 van het GDT, welke als volgt luiden, in hun beschouwing betrokken:
Aantekeningen
'3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden:
a. als 'rubber' of 'kunststof' eveneens aangemerkt, textiel met een deklaag van rubber of van kunststof, die aan de buitenzijde zichtbaar is met het blote oog; voor de toepassing van deze bepaling wordt de door de bedoelde bewerkingen veroorzaakte kleurveranderingen buiten toepassing gelaten;
(…)
4. Met inachtneming van het bepaalde van aantekening 3 op dit hoofdstuk:
b. wordt de aard van de buitenzool bepaald door het materiaal dat met het grootste oppervlak in aanraking komt met de grond; toebehoren, en versterkingen zoals punten, dwarsreepjes, nagels, schoenbeslag en soortgelijke voorzieningen worden daarbij buiten beschouwing gelaten.'
Aanvullende aantekening Gecombineerde Nomenclatuur
'2. Voor de toepassing van aantekening 4, onder b, op dit hoofdstuk worden een of meer lagen van textielstoffen die niet de kenmerken bezitten die gewoonlijk zijn vereist voor normaal gebruik van een buitenzool (bijvoorbeeld duurzaamheid, sterkte, enz.), bij het bepalen van de aard van de zool buiten beschouwing gelaten.'
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Aantekeningen 3, onder a, en 4, onder b, op hoofdstuk 64, alsmede de aanvullende aantekening 2 GN op hoofdstuk 64 zijn van belang, nu de zool van het onderhavige schoeisel uit twee materialen, kunststof en textiel, bestaat. Textiel met een deklaag van rubber of kunststof, die aan de buitenzijde met het blote oog zichtbaar is, wordt eveneens aangemerkt als rubber of kunststof, aldus de aantekening 3, onder a.
4.2. De textiellaag op de zool van kunststof en textiel is meegebakken, kan niet worden verwijderd, en de kunststof is niet zichtbaar. Volgens TNO Industrie te Eindhoven (hierna: TNO) is na slijtage nog 58% tot 75% van de textielzool van het onderhavige type schoeisel aanwezig. Het TNO concludeerde dat de slijtweerstand van de onderzochte zolen voldoende is voor dit type schoeisel. Iedere textiellaag bezit een verschillende duurzaamheid en levert een bijdrage aan de duurzaamheid van de betreffende schoenen, aldus het TNO.
4.3. Op grond van de sub 4.1. genoemde aantekeningen wordt de aard van de buitenzool bepaald door het materiaal dat met het grootste oppervlak in aanraking komt met de grond. Bij het onderhavige schoeisel raakt het textiel de grond en niet het kunststof. De kunststof laag komt niet in contact met het straatoppervlak en dient slechts als frame voor het verlenen van stijfheid aan de schoen. De textiellaag beschikt over kenmerken die vereist zijn voor het normale gebruik als buitenzool. Het is voldoende slijtvast en sterk om te dienen als buitenzool en heeft ook de functie om te dienen als buitenzool. De stijfheid van een zool is geen criterium voor de indeling van het schoeisel in het GDT.
4.4. In tegenstelling tot het onderhavige schoeisel, bezit de laag textiel van het in verordening (EEG) nr. 1324/1999 van 23 juni 1999 genoemde schoeisel van het type 'mocassin' niet de kenmerken van duurzaamheid en/of weerstandsvermogen die gewoonlijk vereist is voor een normaal gebruik van een buitenzool. Verordening (EG) nr. 347/2001 van 19 februari 2001 bepaalt dat de buitenste laag van een zool, bestaande uit een laag soepele kunststof, gevat tussen twee lagen textiel, de kenmerken bezit van duurzaamheid en/of sterkte die over het algemeen voor het normaal gebruik van een buitenzool zijn vereist. In verordening (EG) nr. 292/2001 van 12 februari 2001 is bepaald dat het laagje textiel op de buitenzool dat in aanraking komt met de grond, buiten beschouwing moet worden gelaten voor de indeling.
4.5. Nu de buitenzool van het schoeisel bestaat uit textiel, en over voldoende duurzaamheid en slijtvastheid beschikt, moet het schoeisel worden ingedeeld onder post 6405 10 90 van het GDT.
4.6. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de laag textiel op de buitenzool een modegril betreft, waarvan de productiekosten f 0,10 (e 0,05) van in totaal f 5,-- (e 2,27) per paar schoeisel bedragen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De op de BTI's vermelde tariefposten voor de in geschil zijnde goederen zijn mede afgegeven overeenkomstig verordening (EG) nr. 2518/98 van 23 november 1998. De tekst van de verordening luidt (voor zover hier van belang):
'Schoeisel met bovendeel van textiel en met buitenzool van kunststof waarop een 1 mm dikke laag weefsel van textiel is vastgeplakt die in geen enkel opzicht over de eigenschap van duurzaamheid of weerstandsvermogen beschikt. Het weefsel van textiel komt in aanraking met de grond. Het schoeisel wordt ingedeeld onder GN-code 6404 19 90.'
De motivering voor deze indeling is als volgt:
'De indeling is vastgesteld op basis de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de Gecombineerde Nomenclatuur, aantekening 4, onder b), op hoofdstuk 64, alsmede de tekst van de GN-codes 6404, 6404 19 en 6404 1990. Het schoeisel kan niet worden ingedeeld onder GN-code 6405, omdat door toepassing van de voorgenoemde aantekening, de buitenzool moet worden aangemerkt als zijnde van kunststof.'
5.2. Aantekening 4, onder b, op hoofdstuk 64 stelt dat de aard van de buitenzool wordt bepaald door het materiaal dat met het grootste oppervlak in aanraking komt met de grond; toebehoren worden daarbij buiten beschouwing gelaten. Door het uitvaardigen van verordening (EG) nr. 2518/98 verduidelijkt de Commissie voornoemde aantekening. De onderhavige textiellaag moet in het licht van deze verordening worden gezien als toebehoren, en buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van de aard van de buitenzool.
5.3. De conclusie van het TNO zegt niets over de slijtweerstand van de textiellaag, maar over die van de zolen als geheel. Een vergelijking van het in verordening (EG) nr. 1324/1999 van 23 juni 1999 omschreven schoeisel en het onderhavige schoeisel, leidt tot de conclusie dat er sprake is van gelijksoortige goederen.
5.4. Op grond van de indelingsregels 1 en 6 voor de interpretatie van de Gecombineerde Nomenclatuur, aantekening 4 op hoofdstuk 64, aanvullende aantekening 2 (GN) op hoofdstuk 64, alsmede de tekst van de GN codes en de toelichtingen op post 6403, en in samenhang met de genoemde indelingsverordeningen, is het schoeisel terecht ingedeeld onder post
6403 99 96 dan wel post 6403 99 98 van het GDT.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie moet, omwille van de rechtszekerheid en ter vergemakkelijking van de controles, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel worden gezocht in objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van het GDT en in de aantekeningen op de afdelingen, of op de hoofdstukken zijn vastgelegd.
6.2. Gelet op het getoonde monster acht de Douanekamer niet aannemelijk dat de laag textiel, die op de buitenzool is aangebracht, de kenmerken bezit die gewoonlijk zijn vereist voor normaal gebruik van een buitenzool in de zin van aantekening 4, onder b, en aanvullende aantekening 2 GN op hoofdstuk 64 van het GDT. De conclusie van het TNO dat iedere textiellaag een verschillende duurzaamheid bezit en een bijdrage levert aan de duurzaamheid van de betreffende schoenen, doet niet aan dit oordeel af. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de laag textiel op de buitenzool een modegril betreft, waarvan de productiekosten f 0,10 (e 0,05) van in totaal f 5,-- (e 2,27) per paar schoeisel bedragen. Naar het oordeel van de Douanekamer kwalificeert de laag textiel op de buitenzool, mede gelet op deze stelling, als toebehoren in de zin van aantekening 4, onder b, op hoofdstuk 64 van het GDT.
Gelet op voornoemde aantekeningen moet de laag textiel op de buitenzool bij de beoordeling van het schoeisel derhalve buiten beschouwing worden gelaten, en wordt de buitenzool aangemerkt als een buitenzool van kunststof.
6.3. Aan de sub 4.4. en 5.1. genoemde verordeningen mag geen ruimere draagwijdte worden toegekend dan uit de tekst ervan blijkt, namelijk dat een bepaald schoeisel met een bepaalde omschrijving onder een bepaalde post wordt ingedeeld; daarmee wordt geen standpunt ingenomen over de tariefindeling van schoeisel met een andere omschrijving, zoals het onderhavige.
6.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat op grond van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de Gecombineerde Nomenclatuur, het schoeisel in de sub 1.1. genoemde BTI's terecht is ingedeeld onder post 6403 99 96 dan wel post 6403 99 98 van het GDT. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 19 februari 2002 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. C.W.M. van Ballegooijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink als griffier.
De griffier: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 2 april 2002 en aangetekend aan partijen verzonden op
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.