in de zaak nr. 0226/99 TC
de dato 19 februari 2002
1.1. Op 24 november 1999 is een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. A te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het douanedistrict Groningen (hierna: de inspecteur) van 15 oktober 1999, nr. XXXX, betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 18 december 1998, nr. XXXX, waarbij hij een bindende tariefinlichting (BTI) met ingang van 20 juni 1998 heeft ingetrokken.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f. 450, -- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de inspecteur een conclusie van dupliek.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 20 november 2001, alwaar aanwezig waren mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma, lid, en mr. Th.J.G. van Berkum, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris. Ter zitting zijn namens belanghebbende verschenen B, en namens de inspecteur mr. C van en drs. D. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
2.1. Aan belanghebbende is op 25 januari 1996 onder nummer XXXX een BTI afgegeven, geldend voor een product omschreven als "een samengesteld basisproduct voor de voedingsmiddelenindustrie, in de vorm van een gelige pasteuze massa.
samenstelling in gewichtsprocenten:
- botervet 69,9%
- ondermelk (melkvetgehalte maximaal 0,1%) 15,0%
- watervrije dextrose 15,1%
het product wordt aangeboden in hoeveelheden van 25 kilogram.".
Het product is ingedeeld onder post 2106 90 van het Gemeenschappelijk douanetarief (het GDT).
2.2. Op 20 juni 1998 is in Publicatieblad nr. C 194 van de Europese Gemeenscappen een wijziging van de GS-Toelichting (IDR) op de Gecombineerde Nomenclatuur gepubliceerd. Deze wijziging betreft onder meer de invoeging van de navolgende tarifering: "Mengsel van melkvet in de vorm van een smeerbare water-in-olie-emulsie, gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie, bestaande uit 68,75 gewichtspercenten boterolie, 17 gewichtspercenten suiker, 13 gewichtspercenten water en 1,25 gewichtspercenten caseïne.". 0405.20.
2.3. Het Belastingdienst/Douanelaboratorium te Amsterdam (hierna: het Laboratorium) heeft een monster van het onderhavige product onderzocht; het "advies goederencode" d.d. 15 oktober 1998 luidde: "0405.2030". Op grond van dit advies en de sub 2.2. genoemde wijziging van de Toelichting heeft de inspecteur de sub 1.1. genoemde BTI ingetrokken.
2.4. Bij brief van 14 februari 2000 heeft de directeur van het Laboratorium aan de inspecteur onder meer het volgende medegedeeld:
Het in het beroepschrift genoemde product waarover het geschil bestaat is een mengsel van 69,9% boterolie, 15,0% ondermelk en 15,1% watervrije dextrose (wordt in de handel gebracht onder de naam XXXX). Dit product bevat geen toegevoegde emulgatoren. A geeft aan dat dit product niet als een emulsie aangemerkt kan worden en stuurt als bewijs een foto mee waarin dit product volledig ontmengd is. Navraag naar de omstandigheden waaronder deze foto is gemaakt levert het volgende op:
het in het geschil zijnde product is verwarmd tot 37-40° C, volgens opgave is dit net onder het smelttraject. Dit product zou volgens A al na enkele uren bewaren onder het smelttraject ontmengen. Een echte emulsie zoals boter ontmengt pas op c.q. boven het smelttraject. Op dit moment heeft het laboratorium een dergelijk product in onderzoek. De proef, waarmee A meent aan te tonen dat het product geen emulsie is, is nagewerkt. Na 16 uur bij een temperatuur van 37° C bleek dit product ontmengd te zijn, maar was het vet vloeibaar. De proef is herhaald bij een temperatuur van 33° C. Na 4 uur bij deze temperatuur was het hier in geding zijnde product nog homogeen en zeer zacht. Ook was het product nog homogeen na 7 dagen bij kamertemperatuur. Onze conclusie is dan ook dat XXXX een stabiele emulsie is. (...) Met de definitie van emulsie zoals in het beroepschrift staat genoemd kan het laboratorium instemmen. Bij kamertemperatuur is het product smeerbaar. Het hier in geding zijnde product is echter korreliger dan gangbare boter.(...) De samenstelling van onderhavig product vertoont grote overeenkomst met het product beschreven onder tarifering 6 op post 0405. (...) Onderhavig product is bij kamertemperatuur een smeerbare emulsie van het type water in olie, dat melkvet als enige vetstof bevat en dient ingedeeld te worden als zuivelpasta in post 0405.20.".
2.5. De Wereld Douane Organisatie (Harmonized System Committee) (hierna: IDR) heeft in april 1997 vergaderd over de indeling van een product "A" , "(a butterfat mixture in the form of emulsion-like butter used for the food industry, consisting of: 17% sugar, butter oil 68,75% ; moisture 13% and caseïn 1,25%), en de indeling van een product "B", (a compound basic product for the food industry, in the form of a yellowish paste body, consisting of butterfat 67,5%; skimmed milk (milk fat content max. 0,1%) 14% and sugar 8,5%). Product A werd ingedeeld onder post 0405 20 van het GDT, en product B onder post 2106 90 van het GDT. Omdat twijfel bestond over de vraag of de samenstelling van product B werd besloten
het indelingsadvies inzake dit product niet te publiceren. Overwogen werd onder meer "that the classification of poduct B in heading 21.06 was based on the assumption that it was not an emulsion type product and therefore did not meet the provisions of Note 2 (b) to Chapter 4.".
In geschil is of de onderhavige BTI terecht is ingetrokken.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Post 0405 20 van het GDT (zuivelpasta's) is geïntroduceerd en bedoeld voor producten die bestemd zijn om op brood te smeren. Het onderhavige product wordt in bevroren toestand bewaard en is derhalve niet smeerbaar. Wel is het juist dat het op enig moment bij het ontdooien smeerbaar zal zijn.
4.2. Het onderhavige product is identiek aan het door de IDR ingedeelde product "B". Het enige wezenlijke verschil in samenstelling tussen product "A" en product "B" is de toevoeging van caseïne in product "A". Deze toevoeging moet hebben geleid tot het verschil in emulsie en derhalve tot een verschil in indeling.
4.3. Het mengen van melkvet met ondermelk leidt niet tot een emulsie; slechts door het toevoegen van een emulgeermiddel zal de waterfase zich binden met de vetfase in de vorm van een vloeistof. De definitie van een emulsie is: vloeistof waarin een niet-oplosbare stof of stoffen (m.n. vetten) in uiterst fijne druppeltjes verdeeld blijven zweven. Uit de bij het beroepschrift overgelegde foto's blijkt dat het product niet als een emulsie kan worden aangemerkt. Het valt uiteen in de betreffende componenten.
4.4. Gelet op het voorgaande valt het onderhavige product niet onder de in de GS-Toelichting (IDR) opgenomen omschrijving "smeerbare emulsies van het type water-in-olie".
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De onderzoeken van het onderhavige product door het Laboratorium wijzen keer op keer uit dat dit een emulsie is.
5.2. Het indelingsadvies inzake product "B" ondersteunt het standpunt van belanghebbende niet. Product "B" is uiteindelijk ingedeeld (gebleven) onder post 2106, juist omdat werd aangenomen dat geen sprake is van een emulsie.
5.3. De omschrijving "pasteus" duidt op het smeerbaar karakter van het product. Op uitvoeraangiften is vermeld dat sprake is van een pasteus product; kennelijk is bij de aanvraag van de (ingetrokken) BTI juist het pasteuze karakter als een van de kenmerkende eigenschappen beschouwd. De BTI zoals deze is afgegeven laat geen andere uitleg toe dan dat sprake is van een pasta; die kwalificatie leidt tot de conclusie dat het product smeerbaar is. De bevroren toestand van het product wijzigt de indeling niet; ook bevroren boter wordt ingedeeld onder post 0405. Het product wordt slechts gekoeld om langdurige conservering mogelijk te maken. Ongeacht de temperatuur blijft het product het karakter van een smeerbare water-in-olie emulsie behouden.
6.1. Op grond van de sub 2.4. vermelde bevindingen van het Laboratorium, waaraan het Hof geen reden heeft te twijfelen, acht het aannemelijk dat het onderhavige product is aan te merken als een emulsie van het type water-in-olie. De door belanghebbende overgelegde foto's kunnen aan dit oordeel niet afdoen.
6.2. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd komt het Hof tot de conclusie dat het product in de staat waarin het wordt uitgevoerd, als een "smeerbaar product" moet worden gekarakteriseerd. Hieraan doet niet af dat het in bevroren staat wordt bewaard.
6.3. Bijgevolg dient het litigieuze product te worden aangemerkt als een zuivelpasta als bedoeld in Aantekening 2, onderdeel b, op hoofdstuk 4 van het GDT, en dient het - gelet op het vetgehalte - te worden ingedeeld onder post 0405 20 30 van het GDT.
6.4. Door de sub 2.2. genoemde wijziging van de GS-Toelichting (IDR) heeft de op het onderhavige product betrekking hebbende BTI ingevolge artikel 12, lid 5, onderdeel a, ii, tweede streepje, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 haar geldigheid verloren. Het stond de inspecteur derhalve vrij de BTI in te trekken, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 19 februari 2002 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma, lid, en mr. Th.J.G. van Berkum, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier.
De griffier: De voorzitter:
De griffier is verhinderd te tekenen.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 19 februari 2002 en aangetekend aan partijen verzonden op
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit
gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u
een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden
om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.