ECLI:NL:GHAMS:2002:AO2723

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/90224
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de inspecteur inzake douanerechten voor bijkomende veredelingsproducten

In deze zaak heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap C. BV en de inspecteur van het Douanedistrict Y. Het beroep van C. BV was gericht tegen de afwijzing van een bezwaar tegen een brief van de inspecteur van 23 mei 1997, waarin voorwaarden werden gesteld aan de teruggaaf van douanerechten voor bijkomende veredelingsproducten. De Douanekamer oordeelde dat de brief van de inspecteur niet als een beschikking in de zin van het Communautair Douanewetboek (CDW) kan worden beschouwd, omdat deze geen nieuwe voorwaarden bevatte, maar slechts een herhaling van bestaande voorwaarden uit de vergunning. De Douanekamer concludeerde dat het bezwaar van C. BV niet-ontvankelijk was, omdat de brief geen rechtsgevolgen in het leven riep. De Douanekamer heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van C. BV tot een bedrag van € 1207,50 en gelast dat het griffierecht van ƒ 450,-- aan belanghebbende wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 99/90224 DK (0224/99 TC)
de dato 25 juli 2002
1. De procedure
1.1. Op 23 november 1999 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van mr. A. en mr. B., belastingadviseurs te Z., ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C. BV te Y., belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Y. (hierna: de inspecteur) van 13 oktober 1999, kenmerk …, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de inhoud van de brief van 23 mei 1997, kenmerk …, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 6 april 2000 is van belanghebbende een conclusie van repliek ingekomen en op 30 mei 2000 een conclusie van dupliek van de inspecteur.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 19 juni 2001 alwaar gezeten waren mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G. Jobse als secretaris. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. A. en mr. B. voornoemd en namens de inspecteur mr. D. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is producente van tabaksfabrikaten. Op 16 december 1987 is aan haar een vergunning actieve veredeling met toepassing van het systeem van terugbetaling verleend voor de invoer van ruwe tabak. De ruwe tabak wordt volgens de vergunning verwerkt tot de hoofdveredelingsproducten rooktabak (shag), sigaretten en ruw gemêleerde tabak.
2.2. In de onder 2.1. genoemde vergunning is in bijlage 4, onder punt 4.4. de volgende bepaling opgenomen: "Bijkomende veredelingsproducten moeten in het verzoek om terugbetaling altijd afzonderlijk worden opgenomen. Van de bijkomende veredelingsproducten, die bij de veredeling naast de hoofdveredelingsproducten zijn verkregen, kan bij het bereiken van een of meer van de in bijlage 2.1.1. bedoelde bestemmingen van de veredelingsproducten slechts dat deel van de bijkomende veredelingsproducten worden aangemerkt als te zijn uitgevoerd ter voldoening aan de voorwaarde van het bereiken van een of meer van de in bijlage 2.1.1. bedoelde bestemming, dat evenredig is aan het uitgevoerde gedeelte van de totale bij de veredeling verkregen hoeveelheid veredelingsproducten.".
2.3. Bij de verwerking van de ruwe tabak tot rooktabak ontstaat bij de versnijding korte tabak, een product door partijen aangeduid met "kort". Dit product kan vanwege de lengte van de tabak niet in de hiervoor onder 2.1 genoemde producten worden verwerkt. Ten aanzien van kort werd de voormelde in bijlage 4, punt 4.4, van de vergunning opgenomen regeling niet toegepast. Dit product werd in de beginjaren van de vergunning altijd onder douanetoezicht vernietigd. Inmiddels is voor het product een afzetmarkt in Oost-Europa gevonden, waarnaar het in de loop der jaren meer en meer is geëxporteerd.
2.4. De douane heeft over de periode 1 april 1994 tot en met 31 maart 1995 bij belanghebbende een controle uitgevoerd naar de toepassing van de vergunning regeling actieve veredeling. Het daarvan opgemaakte rapport van 11 april 1997 vermeldt onder nr. 2.2.5. met betrekking tot het product kort het volgende: "Als bijkomend veredelingsproduct wordt korte tabak en tabakveegsel aangemerkt. Voor het bijkomend veredelingsproduct is een zeer beperkte markt beschikbaar. Op dit moment wordt een groot deel van dit product onder douanetoezicht vernietigd. De vernietiging werd op basis van een afspraak aangemerkt als export. Vanaf 1 mei 1997 moet voor elke exportpartij aangetoond worden uit welke goederencodes de veredelingsproducten zijn samengesteld. De samenstelling van de bijkomende veredelingsproducten kan gezien de aard van de goederen niet exact worden aangetoond, doch slechts benaderd worden. Ook de vernietiging van de goederen kan niet langer als aanvaardbare bestemming worden beschouwd. In 1996 is een discussie tussen C. en de douane opgestart over de juiste wijze van behandeling van de bijkomende veredelingsproducten.".
Naar aanleiding van deze constatering heeft de inspecteur bij brief van 23 mei 1997 belanghebbende het volgende meegedeeld:
"Zoals bekend is er over de periode 1-4-1994 t/m 31-3- 1997 een administratieve controle ingesteld in verband met de aan uw bedrijf verleende vergunningen. Het controlerapport is d.d. 4 april met u besproken. Naar aanleiding van dit rapport en de bespreking d.d. 4 april 1997 deel ik u het volgende mede. Ten aanzien van de vergunning actieve verdeling (terugbetalingssysteem met de modaliteit equivalentieverkeer) wordt vanaf 15 juni 1997 op verzoek teruggaaf verleend wegens uitvoer van bijkomende veredelingsproducten tot een hoeveelheid die is ontstaan bij de vervaardiging van de in dezelfde periode uitgevoerde hoofdveredelingsproducten. Aangetoond dient te worden dat de bijkomende veredelingsprodukten het grondgebied van de EU daadwerkelijk hebben verlaten. Bij het verzoek om teruggaaf dient de samenstelling van de bijkomende veredelingsprodukten te worden vermeld.".
2.5. Belanghebbende heeft op 19 juni 1997 tegen het gestelde in vorenvermelde brief van 23 mei 1997 een bezwaarschrift bij de inspecteur ingediend.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil de wijze van berekening van de hoogte van de terug-betaling van douanerechten, voldaan voor de ruwe tabak bij het plaatsen daarvan onder de douaneregeling actieve veredeling, wegens uitvoer uit het douanegebied van de EG van het product kort. De Douanekamer zal ook de ontvankelijkheid van het bezwaar in haar beschouwingen betrekken.
4. Het standpunt van belanghebbende
In artikel 549 van de Uitvoeringsverordening van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW en UCDW) wordt onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijkomende veredelingsproducten. De wettelijke bepalingen van het CDW en de UCDW bieden echter geen aanknopingspunt voor de door de inspecteur voorgestane proportionele beperking van het recht op terugbetaling voor bijkomende veredelingsproducten. Kort moet, gelet op de huidige mogelijkheden van afzet, aangemerkt worden als een veredelingsproduct, waarvoor geen proportionele beperkingen hoeven te gelden. De berekeningswijze stemt niet overeen met de bepalingen in de UCDW, met name met bijlage 80. Het door de inspecteur ingenomen standpunt is in strijd met de uitleg van het gemeenschapsrecht zoals deze is gegeven door het Hof van Justitie in zaak nr. C-437/93 van 29 juni 1995, Jur. 1995, blz. I-1687. De handelwijze van de inspecteur komt erop neer dat bijkomende veredelings-producten worden behandeld als waren het verliezen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Ter zitting heeft de inspecteur - in afwijking van eerdere stellingnamen -het standpunt ingenomen dat zijn brief van 23 mei 1997 een bevestiging is van wat er al in de vergunning als voorwaarde is opgenomen, maar dat het in de brief gestelde wel rechtsgevolgen heeft voor belanghebbende. De inspecteur acht het bezwaar in tegenstelling tot zijn aanvankelijk ingenomen standpunt ontvankelijk.
5.2. In de vergunning zijn als (hoofd)veredelingsproducten genoemd: rooktabak, sigaretten en ruw gemêleerde tabak. In overeenstemming met artikel 122 van het CDW voorziet de vergunning in de mogelijkheid om in geval van uitvoer van bijkomende verdelingsproducten proportioneel teruggaaf te verlenen. Kort is geen hoofdveredelingsproduct en wordt als zodanig ook niet in de vergunning genoemd. Kort is een product dat noodzakelijkerwijs bij de veredeling van tabaksbladeren tot de hiervoor genoemde hoofdveredelingsproducten ontstaat en moet worden beschouwd als afval. Het kan niet de bedoeling zijn voor uitgevoerd afval teruggaaf van douanerechten te verlenen, terwijl de producten waarvoor de vergunning is verleend, worden afgezet op de Europese markt.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ingevolge artikel 243, lid 1, van het CDW heeft iedere persoon het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken. In artikel 4, lid 5, van het CDW is bepaald dat in de zin van dit wetboek onder beschikking wordt verstaan: elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen (...) rechtsgevolgen heeft; hieronder vallen onder meer bindende tariefinlichtingen. Blijkens het tweede lid van artikel 243 van het CDW kan het recht op beroep worden uitgeoefend in een eerste (fase), bij de daartoe door de lidstaten aangewezen douaneautoriteit. In de artikel 23, lid 1, van de AWR is bepaald dat hij die bezwaar heeft tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet door de inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, een bezwaarschrift kan indienen.
6.2. De Douanekamer vat de meergenoemde brief van 23 mei 1997, waartegen het bezwaar zich richt, niet op als een beschikking in bovengenoemde (sub 6.1.) zin. De brief bevat immers geen nadere voorwaarden, maar behelst slechts een parafrase van wat reeds in de vergunning is geregeld. Dat de vergunning in het verleden wellicht niet naar de letter werd uitgevoerd, heeft niet tot gevolg dat een dergelijke brief, die een aantal voorwaarden van de vergunning nogmaals vermeldt en naleving daarvan verlangt, moet worden beschouwd als een stuk dat in een bepaald geval rechtsgevolgen in het leven roept.
6.3. Uit het voorgaande volgt dat het onderhavige bezwaar rechtens niet mogelijk was, en dat het derhalve alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard
7. De proceskosten
De Douanekamer acht, gelet op het in 6.3. gegeven oordeel, termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 1207,50.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in haar bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1207,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad ƒ 450,-- (€ 218) aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen op 25 juli 2002 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel, en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
De griffier is verhinderd
mede te ondertekenen.
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.