ECLI:NL:GHAMS:2002:AK5325

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0153/96
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van certificaten van oorsprong voor douanerechten op ingevoerde vis uit Indonesië

In deze zaak, behandeld door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam, staat de geldigheid van certificaten van oorsprong voor ingevoerde vis uit Indonesië centraal. De belanghebbende, een besloten vennootschap, had op 15 augustus 1991 aangifte gedaan van 'boniten in blik' met een douanewaarde van f 62.076. Bij de aangifte was een certificaat van oorsprong, formulier A, gevoegd, waaruit bleek dat de vis uit Indonesië afkomstig was. De inspecteur had echter twijfels over de geldigheid van dit certificaat en op basis van een brief van de Indonesische autoriteiten, waarin werd gesteld dat de benodigde bewijsstukken ontbraken, besloot hij tot navordering van de niet-geheven invoerrechten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 december 1997, waarbij de belanghebbende en de inspecteur hun standpunten toelichtten. De Douanekamer oordeelde dat de brief van de Indonesische autoriteiten voldoende grond bood voor de inspecteur om de navordering in te stellen. De Douanekamer concludeerde dat de certificaten van oorsprong ongeldig waren, waardoor de inspecteur gerechtigd was om de invoerrechten te herzien. De belanghebbende betwistte de geldigheid van de brief en stelde dat het certificaat niet ingetrokken was, maar de Douanekamer oordeelde dat de inspecteur niet te veel had geheven.

Uiteindelijk bevestigde de Douanekamer de uitspraak van de inspecteur, waarbij werd vastgesteld dat de heffing aan douanerechten correct was toegepast. De proceskosten werden niet toegewezen, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak werd gedaan op 21 november 2002.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 0153/96 DK
de dato 21 november 2002
1. De procedure
1.1. Op 12 augustus 1996 is een beroepschrift ingekomen van mr. A, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 6 augustus 1996, kenmerk …, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 20 december 1993, nummer …, begrepen bedrag aan invoerrechten, aanvankelijk groot f 4.345,30, en uiteindelijk - als gevolg van de sub 2.4. hierna vermelde vermindering - groot f 3.742,60, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 150, -- geheven.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 16 december 1997, alwaar aanwezig waren mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. J.W.M Tijnagel, gewone leden, en dr. J. Heemskerk en mr. J.F.M. Giele, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijlsma, secretaris. Ter zitting zijn namens belanghebbende verschenen mr. A voornoemd, C en D, en namens de inspecteur mr. E, F en G. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
1.5. In verband met de gewijzigde samenstelling van de raadkamer heeft op 9 juli 2002 een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 15 augustus 1991 heeft belanghebbende bij de ambtenaren te Rotterdam onder post 1604 14 90 aangifte ten invoer gedaan van "boniten in blik"; als douanewaarde werd f 62.076,-- aangegeven. Voor goederen van deze post gold ten tijde van de invoer een conventioneel douanerecht van 25 % van de douanewaarde. Als land van oorsprong is Indonesië vermeld. Bij de aangifte was een certificaat van oorsprong, formulier A, …, gevoegd. Voor goederen van genoemde posten, van oorsprong uit Indonesië, gold een preferentieel tarief van 18 % van de douanewaarde, waarop belanghebbende een beroep heeft gedaan; bij de afhandeling van de aangifte is die preferentie ook toegekend.
2.2. De Europese Commissie heeft aan de Indonesische autoriteiten een verzoek gezonden voor de controle achteraf van meer dan 600 door die autoriteiten afgegeven certificaten van oorsprong, formulier A. Bij brief van 7 juni 1993 heeft de "Mission of the Republic of Indonesia To The European Communities" op dit verzoek als volgt gereageerd:
"We wish to refer to the abovementioned administrative cooperation. In order to resolve this issue, the Indonesian authorities have requested the Indonesian exporters concerned to confirm that the fish exported was bonito sarda harvested by Indonesian vessels and subject of separate production line facilities.
We wish to point out that the availibility of Bonito Sarda spp., which is eligible under the EG-GSP scheme in Indonesian waters is unquestionable. To cite just one evidence among many others, FAO reported in its "FAO Species Catalogue, Vl. 2" (FIR/S 125 Vol. 2) that Bonito Sarda Orientalis is available in: the indian ocean (west of Sumatera and south of Java and Nusa teggara Islands), waters surrounding maluku island and in the north of the island of Sulawesi. Sarda Orientalis is the only Sarda spp. in Indonesian waters, and its catches amount to 10% of all catches of "Tongkol" fish in Indonesia. However, further to verifications undertaken by the Indonesian issuing authorities, the Indonesian exporters have been unable to provide the evidence necessary to allow the Indonesian authorities to confirm the eligibility of the products for treatment under the GSP scheme.
With regard to the future, the Indonesian authorities also wish to request the EC Commission to confirm that, in this case, the benefits of GSP is limited to bonito harvested in the territorial waters of Latin America, and is therefore not extended to the Asian continent. This will avoid further confusion in the future.".
2.3. Op 20 december 1993 heeft de inspecteur belanghebbende een "Uitspraak inzake navordering" gezonden, alsmede de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling.
2.4. Voorafgaande aan zijn uitspraak van 6 augustus 1996 heeft de inspecteur op 1 juli 1996 de uitnodiging ambtshalve verminderd met f 620,70, omdat hij zich nader op het standpunt heeft gesteld dat de ingevoerde goederen moesten worden ingedeeld onder post 1604 14 10 van het GDT, waarvoor een douanerecht gold van 24%.
3. Het geschil
In wezen is in geschil is of voor de op het certificaat van oorsprong, formulier A, nr. …, vermelde goederen aanspraak bestaat op toepassing van de algemene tariefpreferenties.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Uit de brief van de Indonesische autoriteiten van 7 juni 1993 kan niet worden afgeleid dat de ingevoerde goederen niet de Indonesische oorsprong hebben. De brief is afkomstig van de Indonesische diplomatieke vertegenwoordiging bij de Gemeenschap en heeft uitsluitend betrekking op de toekomst. Uit niets blijkt dat een onderzoek is ingesteld naar het verleden.
4.2. De brief van 7 juni 1993 heeft geen betrekking op het onderhavige certificaat van oorsprong. Dit certificaat is niet ingetrokken. Het staat vast dat de vissoort "bonito" voorkomt in de Indonesische wateren. Nu een door de bevoegde autoriteiten afgegeven certificaat van oorsprong voorhanden is, ligt het op de weg van de inspecteur aannemelijk te maken dat de ingevoerde vis niet de oorsprong "Indonesië" heeft.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De ingevoerde vis is geen bonito (Sarda spp.) in de zin van post 1604 14 90, maar andere vis als bedoeld in post 1604 14 10 van het GDT; op vis van laatstgenoemde tariefpost is geen preferentiële regeling van toepassing.
5.2. De FIOD/Douanerecherche te Haarlem heeft destijds alle certificaten van oorsprong met betrekking tot bonito's uit (onder meer) Indonesië over de jaren 1989 tot en met 1991, waaronder het onderhavige certificaat nr. 11808/SBY/1991, verzameld. Al deze certificaten zijn voor controle achteraf aan de Indonesische autoriteiten gezonden. De reactie van die autoriteiten, vervat in hun brief van 7 juni 1993, betreft eveneens alle certificaten, dus ook het onderhavige.
5.3. Meergenoemde brief van 7 juni 1993 houdt in dat alle terzake van de uitvoer van bonito's naar de Gemeenschap afgegeven certificaten van oorsprong ongeldig zijn. De brief dient te worden beschouwd als een mededeling van de bevoegde Indonesische autoriteiten. Een dergelijke mededeling levert volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Tariefcommissie voldoende grond op om tot navordering over te gaan.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Uit de sub 2.2. weergegeven brief van de Indonesische vertegenwoordiging bij de Gemeenschap, aan de juistheid waarvan de Douanekamer geen reden heeft te twijfelen, volgt in zijn algemeenheid dat voor de onderhavige vis, waarvoor certificaten van oorsprong, formulier A, bij de Indonesische autoriteiten zijn aangevraagd en verkregen, niet het bewijs kan worden geleverd dat deze vis voldoet aan de eisen voor preferentiële behandeling. Zulks kan niet anders worden verstaan dan dat deze certificaten - waaronder het onderhavige certificaat van oorsprong, formulier A, nr. 11808/SBY/1991, ongeldig zijn. De Douanekamer ziet geen reden eraan te twijfelen dat deze mededeling is gedaan namens de tot afgifte en beoordeling van certificaten van oorsprong, formulier A, bevoegde Indonesische overheidsinstantie. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 1997, nr. C-97/95 (UTC 1998/12*), was de inspecteur gerechtigd op basis van deze mededeling de procedure tot navordering van de niet-geheven rechten in te leiden.
6.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat, wat het geschil ten principale met betrekking tot de certificaten van oorsprong betreft, het gelijk aan de inspecteur is.
6.3. De inspecteur heeft nog een wijziging in de indeling van de goederen in het GDT aangebracht; daarvoor heeft hij evenwel onvoldoende bewijs bijgebracht. Derhalve moet het verschuldigde bedrag worden berekend aan de hand van de post van de aangifte. De heffing aan douanerechten van laatstgenoemde post bedroeg 25%, tegenover een toegepaste heffing door de inspecteur van 24% (zie sub 2.4.), zodat de conclusie moet luiden dat per saldo niet te veel is geheven. De uitspraak op het bezwaarschrift moet derhalve worden bevestigd.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Douanekamer bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen op 21 november 2002 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld
bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit
gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u
een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden
om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.