ECLI:NL:GHAMS:2002:AI5674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13746/94
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid van certificaten van oorsprong voor preferentiële behandeling van ingevoerde goederen uit Indonesië

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 21 november 2002, staat de geldigheid van certificaten van oorsprong voor ingevoerde goederen uit Indonesië centraal. De belanghebbende, een besloten vennootschap, had aangifte gedaan van invoer van 'boniten in blik' en een beroep gedaan op een preferentieel tarief op basis van de bijgevoegde certificaten van oorsprong, formulier A. Echter, de Douanekamer heeft vastgesteld dat de Indonesische autoriteiten geen bewijs konden leveren dat de vis voldeed aan de eisen voor preferentiële behandeling. Dit leidde tot de conclusie dat de certificaten ongeldig waren.

De inspecteur had op basis van een mededeling van de Indonesische autoriteiten de procedure tot navordering van niet-geheven invoerrechten ingeleid. De belanghebbende voerde aan dat de inspecteur niet kon bewijzen dat de ingevoerde goederen niet de Indonesische oorsprong hadden, en dat de brief van de Indonesische autoriteiten geen betrekking had op het onderhavige certificaat van oorsprong. De Douanekamer oordeelde echter dat de mededeling van de Indonesische autoriteiten voldoende grond opleverde voor navordering.

De zaak werd behandeld in een mondelinge zitting, waarbij partijen niet verschenen. De Douanekamer bevestigde de uitspraak van de inspecteur en oordeelde dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken, en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 13746 DK
de dato 21 november 2002
1. De procedure
1.1. Op 28 december 1994 is een beroepschrift ingekomen van mr. A,
ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V. te Z, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Roosendaal (hierna: de inspecteur) van 25 november 1994, kenmerk …, waarbij het bezwaar van belanghebbende van 26 november 1993 werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 150, -- geheven.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer
tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 16 december 1997, alwaar aanwezig waren mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. J.W.M Tijnagel, gewone leden, en dr. J. Heemskerk en mr. J.F.M. Giele, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijlsma, secretaris.
Ter zitting zijn namens belanghebbende verschenen mr. A voornoemd, C en D, en namens de inspecteur mr. E, F en G.
Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van
1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming
van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
1.5. In verband met de gewijzigde samenstelling van de raadkamer heeft op 9 juli 2002 een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 16 augustus, 9 en 10 september en 11 oktober 1991 heeft belanghebbende bij de ambtenaren te Rotterdam onder post 1604 14 90 aangifte ten invoer gedaan van "boniten in blik"; als douanewaarde werd f 62.076,-- aangegeven. Voor goederen van deze post gold ten tijde van de invoer een conventioneel douanerecht van 25 % van de douanewaarde.
Als land van oorsprong is Indonesië vermeld. Bij de aangiften waren 4 certificaten van oorsprong, formulier A, met de nummers …, …, …, en …, gevoegd. Voor goederen van genoemde posten, van oorsprong uit Indonesië, gold een preferentieel tarief van 18 % van de douanewaarde, waarop belanghebbende een beroep heeft gedaan. Bij de afhandeling van de aangiften is die preferentie ook toegekend.
2.2. De Europese Commissie heeft aan de Indonesische autoriteiten een verzoek gezonden voor de controle achteraf van meer dan 600 door die autoriteiten afgegeven certificaten van oorsprong, formulier A.
Bij brief van 7 juni 1993 heeft de "Mission of the Republic of Indonesia To The European Communities op dit verzoek als volgt gereageerd:
"We wish to refer to the abovementioned administrative cooperation. In order to resolve this issue, the Indonesian authorities have requested the Indonesian exporters concerned to confirm that the fish exported was bonito sarda harvested by Indonesian vessels and subject of separate production line facilities.
We wish to point out that the availibility of Bonito Sarda spp., which is eligible under the EG-GSP scheme in Indonesian waters is unquestionable. To cite just one evidence among many others, FAO reported in its "FAO Species Catalogue, Vl. 2" (FIR/S 125 Vol. 2) that Bonito
Sarda Orientalis is available in: the indian ocean (west of Sumatera and south of Java and Nusa teggara Islands), waters surrounding maluku island and in the north of the island of Sulawesi. Sarda Orientalis is the only Sarda spp. in Indonesian waters, and its catches amount to 10% of all catches of "Tongkol" fish in Indonesia. However, further to verifications undertaken by the Indonesian issuing authorities, the Indonesian exporters have been unable to provide the evidence necessary to allow the Indonesian authorities to confirm the eligibility
of the products for treatment under the GSP scheme.
With regard to the future, the Indonesian authorities also wish to request the EC Commission to confirm that, in this case, the benefits of GSP is limited to bonito harvested in the territorial
waters of Latin America, and is therefore not extended to the Asian continent.
This will avoid further confusion in the future.".
2.3. Op 10 november 1993 heeft de inspecteur belanghebbende een viertal "kennisgevingen van het voornemen tot navordering" gezonden. Deze luiden - voorzover van belang - voor elk van de sub 2.1. genoemde aangiften als volgt:
"Hierbij deel ik u mede, dat ik voornemens ben over te gaan tot navordering van: invoerrecht
voor goederen aangegeven op (...) wegens het overleggen van een niet geldig certificaat Form. A. Het na te vorderen bedrag bedraagt: (...).
Binnen één maand na dagtekening van dit schrijven kunt u omstandigheden aan mij kenbaar maken, welke grond kunnen vormen om mijn standpunt v.w.b. de navordering te herzien.
Na het verstrijken van bovengenoemd tijdstip zal een beslissing worden genomen, waarvan u mededeling zal worden gedaan.".
2.4. Naar aanleiding van vorengenoemde kennisgevingen heeft belanghebbende het sub 1.1. genoemde bezwaar, gedagtekend 26 november 1993, ingediend, dat luidt als volgt:
"Bij deze tekenen wij bezwaar aan tegen uw kennisgeving voornemen tot navordering, wegens het overleggen van niet geldige form A bescheiden.
Bij de inklaring werden deze documenten overlegd en conform bevonden.
Dat er volgens zeggen fouten, dwalingen, e.d. gemaakt zijn door de instantie van afgifte, is geheel buiten onze schuld en medeweten.
U zou misschien de regering in het betreffende land van afzending aansprakelijk kunnen
stellen.
Tevens wensen wij alle aansprakelijkheid af om reden dat uw brief geen enkele gemotiveerde
reden opgeeft.".
2.5. Met dagtekening 3 december 1993 zijn door de inspecteur aan belanghebbende vier "beschikkingen navordering" en vier daarbij behorende uitnodigingen tot betaling gezonden.
3. Het geschil
In geschil is of voor de op de onderhavige certificaten van oorsprong, formulier A,
vermelde goederen aanspraak bestaat op toepassing van de algemene tariefpreferenties.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het bezwaarschrift draagt een eerdere datum dan de uitnodigingen tot betaling. Dit vindt zijn oorzaak daarin dat het bezwaar reeds is ingediend naar aanleiding van voorafgaande kennisgevingen van het voornemen tot navordering van de inspecteur.
4.2. Uit de brief van de Indonesische autoriteiten van 7 juni 1993 kan niet worden afgeleid dat de ingevoerde goederen niet de Indonesische oorsprong hebben. De brief is afkomstig van de Indonesische diplomatieke vertegenwoordiging bij de Gemeenschap die uitsluiten betrekking heeft op de toekomst. Uit niets blijkt dat een onderzoek is ingesteld naar het verleden.
4.3. De brief van 7 juni 1993 heeft geen betrekking op het onderhavige certificaat van oorsprong. Dit certificaat is niet ingetrokken. Het staat vast dat de vissoort "bonito" voorkomt in de Indonesische wateren. Nu een door de bevoegde autoriteiten afgegeven certificaat van oorsprong voorhanden is, ligt het op de weg van de inspecteur aannemelijk te maken dat de ingevoerde vis niet de oorsprong "Indonesië" heeft.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. In het verleden werd door het Douanedistrict Roosendaal voorafgaande aan het instellen van een navordering eerst een zogenaamde kennisgeving van het voornemen tot navordering gezonden, om de belastingplichtige in de gelegenheid te stellen daartegen argumenten aan te dragen.
In 1994 werd er van hogerhand op gewezen dat dit een formeel onjuiste gang van zaken is, en dat deze kennisgeving zelf reeds als navordering kan worden geïnterpreteerd. Vanaf dat moment worden deze kennisgevingen niet meer verzonden.
5.2. De FIOD/Douanerecherche te Haarlem heeft destijds alle certificaten van oorsprong met betrekking tot bonito's uit (onder meer) Indonesië over de jaren 1989 tot en met 1991, waaronder de onderhavige certificaten verzameld.
Al deze certificaten zijn voor controle achteraf aan de Indonesische autoriteiten gezonden.
De reactie van die autoriteiten, vervat in hun brief van 7 juni 1993, betreft eveneens alle
certificaten, dus ook het onderhavige.
5.3. Meergenoemde brief van 7 juni 1993 houdt in dat alle terzake van de uitvoer van bonito's naar de Gemeenschap afgegeven certificaten van oorsprong ongeldig zijn. De brief dient te worden beschouwd als een mededeling van de bevoegde Indonesische autoriteiten.
Een dergelijke mededeling levert volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Tariefcommissie voldoende grond op om tot navordering over te gaan.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het bezwaarschrift is voortijdig ingediend; partijen hebben eensluidend daarvoor als oorzaak opgegeven, dat in het district Roosendaal destijds een navordering, in de vorm van een uitnodiging tot betaling, werd voorafgegaan door een schriftelijke kennisgeving waarmee de op handen zijnde uitnodiging reeds werd aangekondigd.
In die omstandigheid ziet de Douanekamer aanleiding de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift achterwege te laten.
6.2. Uit de sub 2.2. weergegeven brief van de Indonesische vertegenwoordiging bij de Gemeenschap, aan de juistheid waarvan de Douanekamer geen reden heeft te twijfelen, volgt in zijn algemeenheid dat voor de onderhavige vis, waarvoor certificaten van oorsprong, formulier A, bij de Indonesische autoriteiten zijn aangevraagd en verkregen, niet het bewijs kan worden geleverd dat deze vis voldoet aan de eisen voor preferentiële behandeling. Zulks kan niet anders worden verstaan dan dat deze certificaten - waaronder de onderhavige, sub 2.1. genoemde certificaten van oorsprong, formulier A - ongeldig zijn. De Douanekamer ziet geen reden eraan te twijfelen dat deze mededeling is gedaan namens de tot afgifte en beoordeling van certificaten van oorsprong bevoegde Indonesische overheidsinstantie.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 1997, nr. C-97/95 (UTC 1998/12*),
was de inspecteur gerechtigd op basis van deze mededeling de procedure tot navordering van de niet-geheven rechten in te leiden.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de inspecteur is, zodat zijn uitspraak moet worden bevestigd.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Douanekamer bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen op 21 november 2002 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld
bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit
gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u
een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden
om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.