ECLI:NL:GHAMS:2002:AF3015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/04064 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen belastingaanslag en procedurele aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2002 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de beslissing van het Hoofd van de Belastingdienst te P, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. Het beroep was ingediend tegen een brief van de inspecteur van 29 oktober 2001, waarin deze aankondigde af te wijken van de aangifte van belanghebbende. De inspecteur had de aanslag met dagtekening 11 november 2001 opgelegd, waarna belanghebbende op 15 november 2001 bezwaar aantekende. Het Hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift te vroeg was ingediend, voordat de uitspraak op het bezwaarschrift was gedaan. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk.

Het Hof heeft verder overwogen dat de brief van de inspecteur van 29 oktober 2001 niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kon worden aangemerkt. De ontvankelijkheid van het beroep was daarmee in geschil. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet redelijkerwijs kon menen dat de inspecteur al uitspraak had gedaan op zijn bezwaarschrift, aangezien deze uitspraak pas op 10 december 2001 was gedagtekend. De termijn voor het indienen van het beroep begon op 11 december 2001 en eindigde op 22 januari 2002. Belanghebbende had echter in deze periode geen beroepschrift ingediend.

De uitspraak van het Hof benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om de juiste procedurele stappen te volgen en de termijnen in acht te nemen bij het indienen van beroepschriften. Het Hof heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard zonder dat er bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van drs. E.T.N.P. Plat als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 10 december 2001, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 mei 2002.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Gronden
1. Belanghebbende heeft met dagtekening 3 september 2001 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 33.114. De inspecteur stuurt belanghebbende met dagtekening 4 september 2001 een "Verzoek om informatie over een aangifte", waarop belanghebbende bij brief van 12 oktober 2001 reageert. Op 18 oktober 2001 doet de inspecteur een "Mededeling over de afhandeling van een aangifte". Na een reactie van belanghebbende op 25 oktober 2001 doet de inspecteur op 29 oktober 2001 wederom een "Mededeling over de afhandeling van een aangifte". In deze brief kondigt de inspecteur zijn voornemen aan om van de aangifte af te wijken. Hij besluit zijn brief als volgt:
"Als u het niet eens bent met het vorenstaande, dan kunt u na ontvangst van de aanslag een bezwaarschrift indienen. Op het aanslagbiljet staat vermeld hoe u in dat geval moet handelen. De aanslag ontvangt uw cliënt over enige tijd."
2. De inspecteur heeft de aanslag uiteindelijk met dagtekening 11 november 2001 opgelegd. Belanghebbende heeft met dagtekening 15 november 2001 bezwaar tegen de aanslag aangetekend. De inspecteur heeft het bezwaarschrift op 16 november 2001 ontvangen. Het bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
3. Het Hof heeft op 15 november 2001 een geschrift ontvangen met dagtekening 15 november 2001. In dit geschrift is onder meer het volgende opgenomen:
"Hierbij kom ik in beroep tegen de uitspraak van de Belastingdienst te Zaandam d.d. 29 oktober 2001 waarbij op het door mij ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 aanslagnummer 2134.80.062.H.06 afwijzen dis beschikt."
4. Tussen partijen is onder meer de ontvankelijkheid van het beroep in geschil. Het beroep is gericht tegen de brief van de inspecteur van 29 oktober 2001. Belanghebbende beschouwt deze brief ten onrechte als een uitspraak op bezwaar. Zowel naar vorm als naar inhoud kan deze brief redelijker-wijs niet als zodanig worden opgevat. Deze brief is geen voor bezwaar vatbare beschikking, zodat ingevolge artikel 23, eerste lid, jo artikel 26, eerste lid, van de Awr belanghebbendes beroep tegen deze brief niet ontvankelijk is.
5. Het Hof voegt hier nog het volgende ten overvloede aan toe. Omdat belanghebbende bij zijn beroepschrift geen kopie van het bestreden besluit had overgelegd, heeft de griffier belanghebbende op 7 januari 2002 om toezending daarvan gevraagd. Daarop heeft belanghebbende de uitspraak op bezwaar van 10 december 2001 aan het Hof overgelegd. Maar ook indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat belanghebbendes beroep zou zijn gericht tegen de uitspaak van de inspecteur van 10 december 2001, is belanghebbende niet-ontvankelijk. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tijdig ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken door het Hof is ontvangen. De termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastin-gen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op het bezwaarschrift, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Vaststaat dat de uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 10 december 2001 en niet gesteld is dat de dag van dagtekening vóór de dag van bekendmaking lag. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 11 december 2001 en eindigde op 22 januari 2002. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in de loop van de beroepstermijn, tussen 11 december 2001 en 21 januari 2002, geen beroepschrift heeft ingediend.
6. Het beroepschrift van belanghebbende dateert van 15 november 2001. Ten aanzien van een voor de aanvang van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft de niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de uitspraak op het bezwaarschrift ten tijde van de indiening van het beroepschrift wel reeds was tot stand gekomen, of nog niet was tot stand gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Vaststaat dat ten tijde van het indienen van het beroep-schrift de uitspraak, waartegen het beroep zich richt, nog niet tot stand was gekomen. Belanghebbende heeft (vrijwel) gelijktijdig bezwaar en beroep aangetekend. Hij kon dan ook ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift redelijkerwijs niet menen dat de inspecteur reeds uitspraak op zijn bezwaarschrift had gedaan. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
7. Nu belanghebbende in zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 11 juni 2002 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer in tegenwoor-digheid van drs. E.T.N.P. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimi-seerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.