Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 2 oktober 2001, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 mei 2002.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.715;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 644 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden; en
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende is in de periode voorafgaand aan het jaar 1999 ten minste 23 kilogram afgevallen. De huisarts van belanghebbende heeft haar verwezen naar een plastisch chirurg. Dr. A, plastisch chirurg bij het ziekenhuis te B, heeft namens belanghebbende bij belanghebbendes ziektekostenverzekeraar PWZ een aanvraag voor vergoeding van de lipo-aspiratiebehandeling ingediend. PWZ heeft de aanvraag bij brief van 14 december 1998 afgewezen met de navolgen-de motivering:
"Cosmetische ingrepen komen volgens de ziekenfondswetgeving niet voor vergoeding in aanmerking. Uit de aanvraag blijkt dat de door u gewenste ingreep tot bovengenoemde categorie behoort."
Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van de gevraagde vergoeding geen juridische stappen ondernomen.
2. Belanghebbende heeft op 12 november 1999 een lipo-aspiratiebehandeling ondergaan. Zij heeft voor deze behandeling ten minste de volgende uitgaven gedaan:
Operatie in het ziekenhuis ƒ 1.500
Operatie in het ziekenhuis ƒ 3.190
Bewassing en speciale kleding ƒ 640
Reiskosten voor het bezoeken van het ziekenhuis ƒ 150
ƒ 5.480
Van de uitgaven voor de operatie is een bedrag van ƒ 3.190 betaald in het jaar 2000.
3. Belanghebbende had naast de uitgaven van de lipo-aspiratiebehandeling nog andere uitgaven ter zake van ziekte ter grootte van ƒ 4.382. Dr. A heeft in een schriftelijke verklaring met dagtekening 12 april 2001 het volgende verklaard:
"Hierbij verklaart ondergetekende dat op 12 november 1999 werd behandeld mevrouw X, (…) te Z.
Zij werd indertijd naar mij verwezen in verband met problemen aan de binnenzijde van haar bovenbenen en knieën waardoor het lopen werd bemoeilijkt. Ook bestonden er op grond van deze aandoening huidirritaties. Door middel van een aangepaste techniek werd het onderhuidse vetweefsel gereduceerd, hetgeen als een me-dische behandeling gezien dient te worden omdat het gericht is op het verhelpen van functionele klachten."
4. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 36.525. Zij heeft bij het bepalen van het belastbare inkomen onder de noemer "Ziektekosten" een bedrag van ƒ 4.819 in aftrek gebracht. Zij heeft de ziektekosten bepaald door de som van ƒ 5.480 en ƒ 4.382 te verminderen met een drempel van ƒ 5.043, zijnde 12,2% van het onzuivere inkomen ad ƒ 41.344.
5. De inspecteur heeft geweigerd bij het bepalen van de uitgaven ter zake van ziekte rekening te houden met de uitgaven voor de beide operaties en met die voor bewassing en speciale kleding, tezamen ƒ 5.330. Deze uitgaven waren naar zijn mening gedaan voor een vrijwillige behande-ling welke uitsluitend was gericht op verfraaiing van het uiterlijk. Zonder rekening te houden met de uitgaven voor de lipo-aspiratiebehandeling bedroegen de uitgaven ter zake van ziekte minder dan de daarop van toepassing zijnde drempel van ƒ 5.043. De inspecteur heeft het aangegeven inkomen met ƒ 4.819 verhoogd en het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 41.344. Belanghebbende is tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Het bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
6. Tussen partijen is in geschil of de in het jaar 1999 door belanghebbende gedane uitgaven voor de lipo-aspiratiebehandeling zijn aan te merken als buitengewone lasten in de zin van artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
7. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij thans van mening is dat de uitgaven voor de lipo-aspiratiebehandeling weliswaar in hun geheel zijn aan te merken als uitgaven ter zake van ziekte welke als buitengewone lasten voor aftrek in aanmerking komen maar dat hij van mening is dat ze niet op belanghebbende drukken. De inspecteur stelt dat een medewerker van PWZ hem telefonisch heeft medegedeeld dat belanghebbende gezien de inhoud van de verklaring van dr. A waarschijnlijk wel recht heeft op vergoeding van de uitgaven voor de behandeling. Nu belanghebbende geen juridische stappen tegen de afwijzing van haar aanvraag voor vergoeding van de behandeling heeft ondernomen, is het volgens de inspecteur aan belanghebbende te wijten dat zij de uitgaven niet vergoed heeft gekregen.
8. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de kosten van een eventuele juridische procedure tegen PWZ mogelijk hoger zouden zijn geweest dan de bij het winnen van deze procedure te ontvangen vergoeding. Bovendien zag zij op tegen een jarenlange strijd tegen haar verzekeraar en was de kans op verlies van de procedure niet denkbeeldig. Zij betwijfelt of het nog zinvol is om thans een aanvraag voor een vergoeding in te dienen. Het Hof hecht geloof aan deze verklaringen. Het Hof is tevens van oordeel dat ook thans nog in hoge mate onzeker is of belanghebbende - die eerst ter zitting hoorde dat een medewerker van PWZ de inspecteur heeft medegedeeld dat zij achteraf gezien vermoedelijk wel recht op vergoeding van de behandeling heeft - met succes de verzekeraar kan aanspreken. Van belanghebbende kon onder deze omstandigheden eind 1999 of in de loop van 2000 niet worden verwacht dat zij een juridische procedure tegen PWZ zou aanspannen. Gelet op de brief van de verzekeraar kan in redelijkheid betwijfeld worden of de behandeling voor vergoeding in aanmerking kwam. Het Hof komt dan ook tot de conclusie dat de uitgave van ƒ 1.500 voor de operatie en die van ƒ 640 voor bewas-sing en speciale kleding in het jaar 1999 op belanghebbende drukken. Hiermee bedraagt het totaal van de in het jaar 1999 drukkende uitgaven terzake van ziekte (ƒ 2.140 plus ƒ 4.532 is) ƒ 6.672.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en uitgaande van een drempelbedrag van ƒ 5.043 heeft de inspecteur het belastbare inkomen ƒ 1.629 te hoog vastgesteld. Het Hof vermindert het belastbare inkomen tot ƒ 39.715.
10. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskos-ten bestuursrecht worden de kosten gesteld op € 644, zijnde € 322 x 2 (voor proceshandelingen) x 1 (wegingsfactor).
De uitspraak is gedaan op 11 juni 2002 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer in tegenwoordigheid van drs. E.T.N.P. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimi-seerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.