ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/03598 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Beukers-van Dooren
  • J. Goedhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffingsrente bij voorlopige aanslag en definitieve aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2002, gaat het om een geschil tussen belastingplichtige X en de Belastingdienst over de heffingsrente die in rekening is gebracht op een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belastingplichtige had op 1 april 2001 aangifte gedaan met een belastbaar inkomen van ƒ 106.723. Op 7 mei 2001 werd een voorlopige aanslag opgelegd, maar door een vergissing bij de Belastingdienst werd een te hoog bedrag aan belasting teruggegeven. Dit leidde tot een definitieve aanslag op 29 december 2001, waarbij de belastingplichtige een bedrag van ƒ 229.700 moest betalen, inclusief heffingsrente.

De belastingplichtige betwistte de heffingsrente op de definitieve aanslag, maar het Hof oordeelde dat de wet correct was toegepast. Volgens artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is heffingsrente verschuldigd in gevallen waar een voorlopige of definitieve aanslag leidt tot een te betalen of terug te ontvangen bedrag. Het Hof merkte op dat, hoewel het aanbeveling verdient om op het aanslagbiljet te vermelden dat heffingsrente verschuldigd kan zijn bij terugbetaling van een teveel ontvangen bedrag, het ontbreken van deze waarschuwing niet betekent dat de heffingsrente ten onrechte in rekening is gebracht.

Het Hof verklaarde het beroep van de belastingplichtige ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten, aangezien de belastingplichtige in het ongelijk werd gesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. Beukers-van Dooren, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
een uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen A, hierna de inspecteur, gedagtekend 18 april 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 oktober 2002.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft omstreeks 1 april 2001 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 106.723. Op 7 mei 2001 werd een voorlopige aanslag naar een belastbaar inkomen conform de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd. De op de voorlopige aanslag verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bedroeg ƒ 42.363.
2. Het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekering is op de voorlopige aanslag bij vergissing verrekend met een bedrag van ƒ 277.582 aan te verrekenen loonbelasting in plaats van de daadwerkelijk op het loon van belanghebbende ingehouden loonbelasting van ƒ 47.88. De teruggave bedroeg derhalve ƒ 235.219 plus heffingsrente ad ƒ 3.756 in plaats van ƒ 5.519 plus heffingsrente ad ƒ 89.
3. Op 29 december 2001 is aan belanghebbende de definitieve aanslag conform de aangifte opgelegd. Op grond van deze aanslag is belanghebbende verschuldigd een bedrag van ƒ 229.700, zijnde het bedrag dat op de voorlopige aanslag teveel aan belanghebbende is betaald, plus heffingsrente ad ƒ 9.993.
4. In geschil is of aan belanghebbende op de definitieve aanslag heffingsrente in rekening mag worden gebracht. Belanghebbende bestrijdt niet dat de rente tot een juist bedrag is berekend.
5. Ingevolge artikel 30f van Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt heffingsrente berekend in alle gevallen waarbij een voorlopig of definitieve aanslag wordt vastgesteld en leidt tot een per saldo te betalen of terug te ontvangen bedrag. Het Hof is derhalve van oordeel dat in het onderhavige geval de wet juist is toegepast.
6. Op het voorlopige aanslagbiljet ten name van belanghebbende staat:
Let op! Uit de controle door de Belastingdienst kan blijken dat de voorlopige teruggaaf niet juist is. Dat kan betekenen dat u de voorlopige teruggaaf weer geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen.
Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat het aanbeveling verdient, indien er sprake is van een voorlopige teruggaaf, op het aanslagbiljet te vermelden dat bij terugbetaling van het teveel ontvangene hierover heffingsrente verschuldigd wordt. De omstandigheid dat dit niet op het aanslagbiljet is vermeld, kan echter niet leiden tot het oordeel dat de heffingsrente ten onrechte in rekening zou zijn gebracht. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2002 door mr. Beukers-van Dooren lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
De voorzitter / het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.