ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003696-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letsel door vuurwerkafsteekincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 november 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht. De verdachte, directeur van [S.] B.V., was verantwoordelijk voor een vuurwerkshow op het Smakkelaarsveld te Utrecht op 30 april 1999, waarbij twee personen ernstig gewond raakten door omvallend vuurwerk. De verdachte had de vergunning voor het afsteken van groot vuurwerk verkregen en was verantwoordelijk voor de veiligheid tijdens het evenement. Het hof oordeelde dat de verdachte nalatig was geweest door geen proeven te nemen met het nieuwe vuurwerk, dat zwaarder was dan eerder gebruikt vuurwerk, en door onvoldoende afstand tot het publiek te waarborgen. De verdachte had niet gezorgd voor de juiste veiligheidsmaatregelen, wat leidde tot de verwondingen van de slachtoffers. Het hof concludeerde dat de verdachte als normadressaat in functionele zin aansprakelijk was voor de gevolgen van zijn handelen. De verdachte werd veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 uren, in plaats van een gevangenisstraf, en het vuurwerk dat betrokken was bij het incident werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003696-01
datum uitspraak 27 november 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Utrecht van 27 maart 2001
in de strafzaak onder parketnummer 16/210486-99
tegen
[B.]
geboren te (..) op (..)
wonende te (..) .
Beperkt appel
Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens de appèlschriftuur en de mededeling ter terechtzitting van de advocaat-generaal niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 maart 2001 en in hoger beroep van 13 november 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -voorzover in hoger beroep aan de orde- ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder 1, zoals op de terechtzitting in hoger beroep op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
1. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet kan worden bewezenverklaard dat het bezigen van het vuurwerk onder leiding of verantwoordelijkheid van de verdachte plaatsvond. De tenlastelegging spreekt over 'doen' en 'laten' ontsteken van vuurwerk, hetgeen wijst op de figuur van doen plegen. Nu de werknemer van [V.], die het groot vuurwerk afstak, niet in dienst bij de verdachte was, maar bij de firma [V.], is deze de aansprakelijke dader en niet de verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer. De verdachte is degene geweest die de vergunning voor het afsteken van het groot vuurwerk heeft aangevraagd en gekregen. De norm - gij zult het vuurwerk veilig afsteken - richtte zich derhalve tot hem. Hij diende daarvoor te zorgen. Voor het daadwerkelijk laten afsteken door anderen, ook door personen van wie hij op grond van vroegere ervaringen mocht verwachten dat zij ter zake kundig waren, is de verdachte dan ook aansprakelijk. Hij had het immers in zijn macht dat het vuurwerk al dan niet werd afgestoken - hij zorgde voor vervoer van het personeel en materiaal, het vuurwerk zelf, hij had de plaatsen waar het vuurwerk zou worden afgestoken zelf geïnspecteerd - en placht de gevolgen te aanvaarden: door hem werden de rekeningen gestuurd aan de opdrachtgevers en zal het ongetwijfeld zo zijn geweest dat indien het vuurwerk een succes zou zijn geweest, de verdachte een volgende keer wellicht opnieuw zou worden benaderd voor het doen opstellen van vuurwerk.
De verdachte is dan ook als normadressaat in functionele zin te beschouwen.
2. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het ontstaan van het ongeval is te wijten aan een tekortkoming van het stuk vuurwerk Flowerbed 4 inch/ 100 mm, welke tekortkoming de verdachte niet kan worden aangerekend. Het ongeval kan verdachte niet worden verweten nu de verdachte het stuk vuurwerk niet hoefde te testen, de deskundigheid van de vuurwerkafsteker [V.] geen verband hield met het optreden van het ongeluk, er geen verplichte afstand tot het publiek bestond en de verdachte niet behoefde te veronderstellen dat het produkt moest worden vastgezet aan de grond. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de vrijspraak die de rechtbank heeft uitgesproken dient te worden gehandhaafd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte was op het tijdstip van de verweten gedragingen directeur van [S.] B.V. en tevens degene die de vergunning van de bevoegde autoriteiten had verkregen tot het (doen) ontsteken van groot vuurwerk. Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat:
- verdachte een nieuw, nog niet eerder door hem gebruikt Flowerbed 4 inch/100mm vuurwerk af deed steken;
- verdachte een Belgische firma had ingehuurd, waarvan de werknemers niet vermeld stonden op een lijst van in Nederland als deskundige bekend staande vuurwerkafstekers;
- verdachte als plaats in samenspraak met de bevoegde autoriteiten, nadat een andere plek was afgekeurd in verband met aanwezige bomen, het Smakkelaarsveld te Utrecht had uitgekozen;
- het gebezigde nieuwe vuurwerk zwaarder was dan het tot dan toe gebruikte 3 inch vuurwerk;
- het nieuwe vuurwerk niet zodanig was vastgezet dat omvallen kon worden voorkomen;
- de verdachte de plaats, de opstelling van het vuurwerk en de afstand van het publiek tot de opstelling heeft gecontroleerd.
Het hof acht de verweten gevolgen van het afsteken van het vuurwerk op het Smakkelaarsveld te Utrecht op 30 april 1999, waarbij twee zwaargewonde slachtoffers te betreuren waren aan de verdachte redelijkerwijs toe te rekenen. Het hof komt hiertoe op grond van het volgende.
De verdachte heeft nieuw en tot dan toe voor hem onbekend vuurwerk opgesteld. Hij had dat bij een firma waar hij regelmatig zaken mee deed besteld. Hij heeft niet aan deze importeur gevraagd of hij het vuurwerk had getest. Hij, verdachte, heeft evenmin zelf het vuurwerk getest. Hoewel daartoe geen wettelijke verplichting bestaat, behoort het testen van nieuw onbekend vuurwerk, naar het oordeel van het hof, tot de eisen die mogen worden gesteld ten einde de veiligheid te kunnen waarborgen.
Daartoe behoort ook naar het oordeel van het hof, de eis dat het publiek op zeer veilige afstand wordt opgesteld. De verdachte, directeur van een door het hele land werkzaam bedrijf, heeft niet gezorgd voor voldoende afstand van het af te steken vuurwerk tot het publiek. Weliswaar heeft hij enige controle uitgeoefend, maar onvoldoende gelet op het volgende. Ook hier geldt weer dat geen wettelijke normen voorhanden zijn, maar wel kon - en daarmee behoorde - het verdachte bekend te zijn dat in de regio Amsterdam als norm werd aangehouden: 1 meter afstand per millimeter kaliber vuurwerk. In casu betrof het 100 mm kaliber vuurwerk, welke norm ontleend werd aan eerder naar voren gekomen Chinese voorschriften waarbij het vuurwerk was verpakt. Dit zou hebben betekend dat er sprake diende te zijn van 100 meter afstand vanuit de opstelling gerekend. Die norm werd op het Smakkelaarsveld niet gehaald, aangezien onbestreden vast staat dat de grootste afstand van het vuurwerk tot het publiek ongeveer 50 à 60 meter was. Nu de verdachte met nieuwe hem onbekend, zwaarder dan tot dan toe gebruikelijk vuurwerk te maken had, had hij die norm in acht dienen te nemen.
Vast staat voorts dat het nieuwe, naar werking onbekend vuurwerk niet was vastgezet. Als bekende met vuurwerk had hij zich dienen te realiseren hoe de werking van het vuurwerk zou kunnen zijn als er iets mis zou gaan, en - daaraan voorafgaand - waar het mis zou kunnen gaan, met andere woorden: waar technische mankementen zouden kunnen optreden en welke gevolgen die zouden kunnen hebben. Hoewel dit samenhangt met het vooraf (doen) testen van dit type vuurwerk, heeft deze eis zelfstandige betekenis, omdat indien - zoals is geschied - het testen achterwege wordt gelaten, het vastzetten van het vuurwerk, omvallen had kunnen voorkomen, zoals bij proeven nadien ook kon worden vastgesteld.
Deze drie aspecten, het nalaten vooraf te testen, het zwaardere kaliber van het vuurwerk zelf en de onvoldoende in acht genomen veiligheidsmaatregelen ten opzichte van het publiek, vormen tezamen een keten van factoren die met zich brengen dat indien zo'n Flowerbed 4 inch/100 mm wordt aangestoken en vanwege de niet vastgezette constructie omvalt, het redelijkerwijs is toe te rekenen aan de verdachte dat dat vuurwerk het publiek treft. De verwondingen die daaruit voortvloeiden, waren als te verwachten gevolgen van deze gebeurtenissen te beschouwen.
De verdachte is van deze gebeurtenissen dan ook wel degelijk een zodanig verwijt te maken dat het ten laste gelegde element schuld is vervuld. Hij is, gelet op het hiervoor overwogene, nalatig geweest door geen proeven vóóraf te nemen opdat de constructie kon worden getest, onzorgvuldig geweest door een te kleine afstand van afsteekpunt tot publiek te nemen bij onbekendheid van het materiaal, alsmede niet heeft gezorgd voor het vastzetten van het zware vuurwerk waarvan de werking onbekend was. Hij had tenminste bij zijn branchegenoten dienen te informeren omtrent dit kaliber vuurwerk alsmede het standpunt van bevoegde gezaghebbende autoriteiten op dit terrein behoren in te winnen.
Bij deze stand van zaken acht het hof de verdachte als zodanig de verantwoordelijke voor het veilig af (doen) steken van vuurwerk bij openbare gelegenheden als waarvan in de tenlastelegging sprake is en behoren alle gevolgen, zoals ten laste gelegd, voor zijn rekening te komen. Van zijn nalatig handelen is de verdachte dan ook een verwijt te maken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, met dien verstande dat hij
op 30 april 1999 te Utrecht, op het Smakkelaarsveld aldaar, terwijl aan [S.] B.V., van welke rechtspersoon hij, verdachte, bestuurder/directeur was, opdracht was gegeven tot het bezigen/verzorgen van een vuurwerkevenement/show op/nabij het Smakkelaarsveld, voor het bezigen van ontploffingsgevaarlijke stoffen dan wel ontplofbare voorwerpen, genoemd in bijlage I van voormeld Besluit, toestemming was verleend op grond van artikel 2 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen, onder voorwaarde onder meer dat doeltreffende maatregelen werden genomen, opdat het bezigen op veilige wijze kon geschieden, waardoor bijvoorbeeld wordt voorkomen dat voorwerpen, voorzien van een voortdrijvende lading, in het publiek terecht kunnen komen, onachtzaam en/of nalatig dat bezigen als volgt heeft doen of laten uitvoeren /plaatsvinden:
groot/professioneel vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk, laten afsteken, te weten een Flowerbed, merk/type Final Box (100 mm/4 inch, 9 shots), welk Flowerbed/(stuk)vuurwerk zodanig van bouw en/of constructie was, dat het was voorzien van een voortdrijvende lading, niet deskundig en/of deugdelijk vastgezet, heeft gebezigd dan wel tot ontploffing/ontbranding heeft gebracht, terwijl publiek, waar onder na te noemen [d. J.] en [W.], zich op een afstand van minder dan 100 meter ten opzichte van genoemd Flowerbed/(stuk)vuurwerk bevond, tijdens of (kort) na welk bezigen/tot ontbranding/ontploffing brengen voormeld Flowerbed/(stuk)vuurwerk is omgevallen en/of die Flowerbed/dat (stuk)vuurwerk op zodanige wijze (een deel van) de lading heeft verschoten/afgevuurd, dat (een deel van) deze lading in aanraking is gekomen met [d. J.] en [W.],
waardoor die [d. J.] voormeld zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten:
- (deels)verbranding/verschroeiing van haar haar, en/of
- verbranding van (een gedeelte van ) de huid van haar buik (deels tweede graads),
en waardoor die [W.] voormeld zwaar lichamelijk heeft opgelopen, te weten:
- een verbranding van het huidweefsel/een tweede graads verbranding van (de rechter zijde van) zijn gelaat/gezicht en/of
- een (tweedegraads) verbranding van een of meer vingers,
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten was dat die [d. J.] en die [W.] zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, tweemaal gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte voor zover in appèl aan de orde vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Voorts heeft de rechtbank de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde nietig verklaard.
De officier van justitie heeft tegen dat vonnis voor wat betreft de beslissing genomen ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het onder 1 primair ten laste gelegde tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren. Voorts tot een geldboete van € 1500, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door dertig dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het vuurwerkafsteekbedrijf [S.] B.V., waar de verdachte directeur/bestuurder van is, heeft op koninginnedag 1999 een vuurwerkshow verzorgd op het Smakkelaarsveld te Utrecht. Voornoemd bedrijf was in het bezit van een vergunning voor het bezigen van groot vuurwerk waaraan de voorwaarde was verbonden, dat doeltreffende veiligheidsmaatregelen zouden worden getroffen. Verdachte heeft voor de eerste maal toen gebruik gemaakt van het stuk vuurwerk Flowerbed 4 inch/100 mm bij voornoemde vuurwerkshow. De verdachte was niet bekend met de voor dit stuk vuurwerk te nemen veiligheidsmaatregelen. Nu de verdachte verantwoordelijk is voor het veilig bezigen van het onder zijn leiding af te steken vuurwerk, lag het op zijn weg informatie in te winnen omtrent het veilig bezigen van dit stuk vuurwerk. Dit geldt des te meer nu noch de leverancier bij het leveren van het stuk vuurwerk, noch de op het stuk vuurwerk aangebrachte gebruiksaanwijzing duidelijke informatie heeft verschaft omtrent de voor de Flowerbed 4 inch/100 mm specifiek te nemen veiligheidsmaatregelen.
Bij het afsteken van het vuurwerk is een Flowerbed 4 inch/100 mm omgevallen, als gevolg waarvan het stuk vuurwerk in aanraking is gekomen met twee personen, welke ten gevolge hiervan zeer ernstige verwondingen hebben opgelopen.
De verdachte was verantwoordelijk voor het veilig bezigen van het vuurwerk en het is aan zijn schuld te wijten dat genoemd ongeval heeft plaatsgevonden. De beide slachtoffers hebben als gevolg van het ongeval zeer veel pijn en letsel en ongemak ondervonden. Voorts heeft de verdachte door zijn handelen de overige
bij de vuurwerkshow aanwezige mensen in gevaar gebracht. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 15 mei 2002 is verdachte reeds eerder voor het plegen van strafbare feiten veroordeeld.
Al het voorgaande overwegende is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straffen onvoldoende recht aan de ernst van de feiten doen. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden geboden.
Verdachte heeft een aanbod gedaan tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Het hof acht termen aanwezig om, in plaats van de gevangenisstraf, aan de verdachte de straf op te leggen tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 uren, met aftrek van de door de verdachte reeds in verzekering doorgebrachte tijd.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 stuk vuurwerk, type Final Box, kaliber 100 mm, 9 shots dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het bewezenverklaarde is begaan.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 13 stuks administratieve bescheiden dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 22b (oud), 24, 33, 33a, 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte, in plaats van tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van VIER MAANDEN, tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 (HONDERDTACHTIG) UREN, bestaande uit administratieve, verzorgende, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden.
Bepaalt dat deze arbeid aangevangen moet worden binnen DRIE MAANDEN nadat dit arrest onherroepelijk is geworden.
Bepaalt de termijn binnen welke deze arbeid na aanvang dient te worden verricht op TWAALF MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op het te verrichten aantal uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt de maatstaf op twee uren voor iedere in verzekering doorgebrachte dag.
Verklaart verbeurd: 1 stuk vuurwerk, type Final Box, kaliber 100 mm, 9 shots.
Gelast de teruggave van 13 stuks administratieve bescheiden aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Haentjens, Den Ottolander en Fasseur, in tegenwoordigheid van mr. Visser als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2002.