ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/03485
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Schaap
  • J. Steenbergen
  • M. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de heffing van precariorechten door de gemeente Veenendaal na overdracht van onroerend goed

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2002, staat de heffing van precariorechten door de gemeente Veenendaal centraal. De belanghebbende, X, heeft in 1963 een perceel grond voor één gulden overgedragen aan de gemeente, waarbij de gemeente toezegde dat te zijner tijd te heffen precariorechten vergoed zouden worden. In de jaren 1998, 1999 en 2000 ontving de belanghebbende aanslagen voor precariorechten, die hij aanvecht. De gemeente stelt dat de belanghebbende geen recht heeft op de vergoedingen, omdat hij geen partij was bij de verkooptransactie in 1963.

Het Hof oordeelt dat de aanslagen conform de geldende verordeningen zijn opgelegd en dat de weigering van de gemeente om de vergoedingen te betalen niet door de belastingrechter kan worden beoordeeld. De belanghebbende heeft geen bewijs geleverd dat de gemeente in strijd met de gemaakte afspraken handelt. Het Hof concludeert dat de gemeente rechtmatig de aanslagen heeft opgelegd en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is.

De uitspraak benadrukt dat de belastingrechter niet bevoegd is om geschillen te beoordelen die voortkomen uit toezeggingen van de gemeente die niet in de belastingwetgeving zijn vastgelegd. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding om de gemeente te veroordelen in de proceskosten, aangezien de belanghebbende in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
drie uitspraken van de chef van de afdeling Financiën en Control van de gemeente Veenen-daal, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 17 oktober 2001, aangevuld bij schrijven van 1 december 2001.
Het beroep is gericht tegen een drietal uitspraken van verweerder, gedagtekend 6 september 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen precariobelasting 1998, 1999 en 2000.
Na bezwaar tegen de aanslagen zijn deze bij de bestreden uitspraken gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van verweerder en van de aanslagen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestre-den uitspraken.
Ter zitting (..).
2. De Verordeningen
2.1. De Verordening precariobelasting 1997, zoals deze luidde voor de jaren 1998 en 1999, bekendgemaakt in het regionaal weekblad De Rijnpost, luidde, voorzover hier van belang, als volgt:
(..)
Artikel 2
Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
Artikel 3
Belastingplicht
De precariobelasting wordt geheven van degene die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, dan wel van degene ten behoeve van wie die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen.
(..)
Artikel 5
Maatstaf van heffing en belastingtarief
De precariobelasting wordt geheven aan de hand van en naar maatstaven en tarieven opgeno-men in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(..)
Tabel behorende bij de Verordening precariobelasting 1997
(..)
60.001 reclame of ander aankondigingen zonder kunst-
verlichting over de frontoppervlakte per ½m² per jaar 79,20 (1998)
80,80 (1999)
(..)
2.2. De Verordening precariobelasting 2000, bekendgemaakt in het regionaal weekblad De Veenendaalse Krant, luidde, voor zover hier van belang, als volgt:
(..)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
Artikel 3 Belastingplicht
De precariobelasting wordt geheven van degene die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, dan wel van degene ten behoeve van wie die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen.
(..)
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
De precariobelasting wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(..)
Tabel behorende bij de Verordening precariobelasting 2000
(..)
60.001 reclame of andere aankondigingen zonder kunst-
verlichting per stuk per jaar 80,80
(..)
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende is sedert 1964 huurder (met recht van koop) en sedert 1965 eigenaar van de onroerende zaak Hoofdstraat 00 te Veenendaal. Hij exploiteert in dit pand een (..)winkel.
3.2. Aan belanghebbende is in november 1995 vergunning verleend tot het hebben van recla-meborden aan de gevel van het pand. Daarbij is medegedeeld dat voor het hebben van reclame boven gemeentegrond jaarlijks precariorechten verschuldigd zijn. Aan de gevel van het pand was in de jaren 1998, 1999 en 2000 een drietal onverlichte reclameborden bevestigd.
3.3. Aan belanghebbende zijn aanslagen precariorecht 1998, 1999 en 2000 opgelegd van res-pectievelijk ƒ 237,60 (3 x ƒ 79,20, dagtekening 15 oktober 2000), ƒ 242,40 (3 x ƒ 80,80, dag-tekening 15 oktober 2000) en ƒ 242,40 (3 x ƒ 80,80, dagtekening 15 juni 2001). Belangheb-bende heeft daartegen bezwaar gemaakt op respectievelijk 17 november 2000 (faxbericht in-zake bezwaren tegen de aanslagen over 1998 en 1999) en 4 juli 2001 (inzake de aanslag over 2000). De bezwaren zijn bij de thans bestreden uitspraken ongegrond verklaard.
3.4.1. Eind jaren 50 is de Hoofdstraat te Veenendaal gereconstrueerd. Medio 1963 heeft de gemeente Veenendaal na onderhandelingen met de eigenaren van 118 percelen grond, gren-zend aan de Hoofdstraat en bij de reconstructie betegeld, besloten tot aankoop van die 118 percelen tegen een koopsom van ƒ 1,-- per perceel.
3.4.2. In het desbetreffende besluit van de gemeenteraad van 6 juni 1963, alsmede in de met de toenmalige eigenaren gesloten overeenkomst is onder meer opgenomen:
"c. indien wegens het hebben van voorwerpen op, in of boven de aan te kopen grond, te eniger tijd van gemeentewege precariorechten mochten worden geheven, zal de gemeente jaarlijks aan degene, die deze rechten verschuldigd is, een bedrag vergoeden, gelijk aan dat der ver-schuldigde rechten over dat jaar;"
3.5. De toenmalige eigenares van het pand Hoofdstraat 00 was Y. Zij heeft een perceel van 33 centiare voor ƒ 1,-- aan de gemeente overgedragen.
3.6. De gemeente Veenendaal heeft rond 1970 een precariobelasting ingevoerd. De onderha-vige aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd omdat hij naar het oordeel van de gemeente geen partij was bij de verkooptransactie in 1963 en deswege naar het oordeel van de gemeente geen beroep kan doen op de onder 3.4.2. vermelde bepaling.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de in 1963 gesloten overeenkomst meebrengt dat aan belang-hebbende geen aanslagen precariorecht 1998, 1999 en 2000 mogen worden opgelegd.
5. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
Ter zitting is daaraan toegevoegd, zakelijk weergegeven:
5.1. door belanghebbende: De overeenkomst uit 1963, waarbij ik als onderhandelaar namens de eigenares betrokken ben geweest, hield in dat de grond voor een luttel bedrag werd overge-dragen onder de voorwaarde dat voor voorwerpen in of boven die grond nimmer precariobe-lasting zou worden geheven.
Lang niet alle verkopers waren toen tevens winkelier.
De gemeente kende in 1963 nog geen precariobelasting.
De gemeente heft nog steeds geen precariorecht in alle gevallen waarin de naam op de gevel sedert 1963 ongewijzigd is gebleven; daarbij wordt niet gekeken naar wie eigenaar van het pand is en of deze partij was bij de overeenkomst in 1963. Bijvoorbeeld bij de overburen A wordt nog steeds geen precariorecht geheven, ook al is het pand inmiddels in een BV met diens kinderen ingebracht. En voor het pand van buurman B, die in 1963 huurder was, is later ook geen precario geheven.
Het precariobeding uit de overeenkomst van 1963 gold ook ten behoeve van de toenmalige huurders van de panden.
Een eerste aanslag over 1997 is ingetrokken omdat deze abusievelijk 'lichtreclame' vermeld-de.
5.2. namens verweerder: Rond 1970 is een precariobelasting in het leven geroepen. Sedertdien wordt van alle huurders/gebruikers precariorecht geheven, tenzij zij tevens eigenaar waren in 1963. Die situatie is gehandhaafd voor de panden waar nog steeds dezelfde naam op de gevel staat. Er vindt geen actief beleid plaats om bijvoorbeeld aan de hand van het kadaster te on-derzoeken of de eigendom is overgegaan. Als de gevel ongewijzigd blijft, wordt de praktijk om geen aanslag voor dat pand op te leggen voortgezet.
De aanleiding om precariorecht te gaan heffen ligt dikwijls in het aanvragen van een vergun-ning voor het aanbrengen van gevelreclame. Dat wordt doorgegeven aan de afdeling belastin-gen, die dan aanslagen precariorecht gaat opleggen. Dat is ook bij belanghebbende gebeurd. Ook wordt af en toe gecontroleerd op de aanwezigheid van 'illegale luifels' en worden naar aanleiding daarvan ook aanslagen precariorecht opgelegd. In de praktijk wordt ter zake van de meeste panden aan de Hoofdstraat wel precariobelasting geheven. Er is geen bewust beleid om geen aanslagen precariorecht op te leggen indien deze wel verschuldigd is. Dat neemt niet weg dat er vooral in het verleden wel eens wat mis is gegaan.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Aan belanghebbende zijn aanslagen precariorecht 1998, 1999 en 2000 opgelegd in over-eenstemming met de voor die jaren geldende verordeningen. Zulks is op zichzelf ook niet betwist.
6.2.1. Belanghebbende stelt dat de onder 3.4.2. vermelde bepaling uit het in 1963 genomen raadsbesluit, zoals opgenomen in de door de gemeente met de perceeleigenaren gesloten over-eenkomsten, meebrengt dat ter zake van voorwerpen boven het toen overgedragen perceel nimmer - en dus ook niet in de jaren 1998, 1999 en 2000 - precariorecht mag worden gehe-ven. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
6.2.2. Belanghebbende stelt terecht dat meerbedoelde bepaling betrekking heeft op degene die precarioplichtig is en dat dit ook een huurder/gebruiker van het overgedragen perceel kan zijn. De desbetreffende bepaling houdt echter niet in dat wegens het hebben van voorwerpen boven de verkochte grond geen precariorechten mogen worden geheven, doch dat de gemeente aan degene die precariorechten verschuldigd zal worden, een bedrag zal vergoeden gelijk aan dat der verschuldigde precariorechten.
De bepaling houdt dus niet een verbod tot het heffen van precariorecht in, doch een verplich-ting tot vergoeding van het geheven precariorecht. Dat betekent dat de bepaling niet in de weg staat aan het opleggen van de onderhavige aanslagen precariorecht conform de desbetreffende verordeningen.
6.2.3. Voorzover belanghebbende - impliciet - stelt dat meervermelde bepaling de gemeente verplicht om hem de bedragen van de - conform de Verordening opgelegde, rechtens juiste - aanslagen te vergoeden, hetgeen de gemeente weigert, is niet de belastingrechter bevoegd over dat geschil te oordelen.
6.3.1. Naar is gebleken heeft de gemeente aan de in 1963 gesloten overeenkomst in de praktijk aldus uitvoering gegeven dat zij in de gevallen waarin zij meende tot vergoeding van ver-schuldigde precariorechten gehouden te zijn, niet eerst die aanslagen heeft opgelegd en ver-volgens een bedrag ter grootte van die aanslagen heeft vergoed, zoals de overeenkomsten lui-den, doch heeft afgezien van het opleggen van zodanige aanslagen.
Dit in de praktijk gevoerde beleid ten aanzien van het (niet) opleggen van aanslagen precario-recht staat wel ter toetsing aan de belastingrechter.
6.3.2. Gelet op de toelichtingen van verweerder ter zitting acht het Hof aannemelijk dat het achterwege laten van het opleggen van aanslagen precariorecht niet berustte op een door de gemeente gevoerd begunstigend beleid, waarvan in belanghebbendes vergelijkbare geval is afgeweken. Van een zodanig begunstigend beleid is met name geen sprake op de enkele grond dat geen actief opsporingsbeleid plaatsvindt naar de eigendomsverhoudingen ten aanzien van de panden aan de Hoofdstraat en dat precarioplichtigen in de praktijk met name worden be-schreven naar aanleiding van het aanvragen van een vergunning voor het aanbrengen van ge-velreclame en bij de controle op zodanige vergunningen.
Ook rechtvaardigt de omstandigheid dat er in het verleden wel wat mis is gegaan bij het op-leggen van aanslagen precariorecht, zoals namens verweerder ter zitting is erkend, niet dat aan belanghebbende geen rechtens verschuldigde aanslagen mogen worden opgelegd.
6.3.3. Voorts heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat voor de meeste panden in de Hoofdstraat wel aanslagen precariobelasting worden opgelegd. Dat betekent dat belang-hebbende er zich ook niet op kan beroepen dat in de meerderheid van de vergelijkbare geval-len een juiste belastingheffing achterwege is gebleven.
6.3.4. Voorzover in belanghebbendes stellingen besloten zou liggen dat hem niet eerder dan in 1997 aanslagen precariorecht zijn opgelegd en hij zich deswege zou beroepen op bij hem ge-wekt vertrouwen, verwerpt het Hof die stelling, nu reeds in 1995 is aangekondigd dat voortaan precariorecht verschuldigd is ter zake van de voorwerpen waarvoor toen vergunning is ver-leend.
6.3.5. De slotsom luidt dan ook dat het door de gemeente in de praktijk gevoerde beleid niet op grond van schending van beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbe-ginsel en het vertrouwensbeginsel, aan het opleggen van de onderwerpelijke aanslagen in de weg staat.
6.4. Op grond van het vorenoverwogene wordt het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
7. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandighe-den hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 22 november 2002 door mrs. Schaap, Steenbergen en Van Loon in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechts-hof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.