ECLI:NL:GHAMS:2002:AF0422

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/03621 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Onnes
  • A. Boersma
  • J. Goes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen waardebeschikking onroerende zaak gemeente Zoetermeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2002 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de gemeente Zoetermeer, verweerder, betreffende de waardebeschikking van de woning aan de a-straat 1 te Q voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De zaak betreft een geschil over de vastgestelde waarde van de woning, die door de gemeente was vastgesteld op f 169.000, terwijl belanghebbende deze waarde betwistte. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen onroerende-zaakbelastingen, die waren opgelegd op basis van een lagere waarde van f 97.000. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende binnen de bezwaartermijn kennis heeft genomen van relevante uitlatingen van de gemeente en dat zijn bezwaar ontvankelijk was, ondanks dat het te laat was ingediend.

Het hof heeft de behandeling van de zaak heropend na een eerdere zitting op 4 april 2002, waarbij de pleitnota van verweerder niet volledig was toegestuurd. Tijdens de zitting op 10 oktober 2002 is het beroep opnieuw behandeld, waarbij het hof het arrest van de Hoge Raad in acht heeft genomen. Het hof heeft geoordeeld dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, onderbouwd door een taxatierapport dat vergelijkbare verkopen in de omgeving aanhaalt. Het hof heeft de gemeente Zoetermeer gelast het griffierecht van € 20,42 aan belanghebbende te vergoeden en verweerder in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld tot een bedrag van € 25.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste raadsheer de uitspraak heeft ondertekend in verband met de verhindering van de voorzitter. Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen kunnen verzoeken om een schriftelijke vervangende uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Zoetermeer, verweerder, gedagtekend 20 augustus 1998, betreffende de waardebeschikking voor het object a-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
In verband met de onvolledige toezending door het hof van de pleitnota van verweerder en de afwezigheid van belanghebbende heeft het hof de behandeling van zaak na de zitting van 4 april 2002 heropend.
Het beroep is alsnog opnieuw behandeld op de zitting van 10 oktober 2002 met in acht neming van het arrest van de Hoge Raad.
Beslissing
Het hof
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast de gemeente Zoetermeer het (inmiddels verminderde) griffierecht ad € 20,42 (f 45) aan belanghebbende te vergoeden en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 25, te betalen door de gemeente Zoetermeer.
Gronden
1.1. Belanghebbende was gebruiker van de woning a-straat 1 te Q, een maisonnette met voor- en achtertuin, gebouwd in 1981. Verweerder heeft in de jaren 1991 tot en met 1995 aanslagen onroerend-goed- cq onroerende-zaakbelastingen opgelegd naar een waarde van f 97.000 (prijspeil 1 januari 1990). Bij de in geschil zijnde beschikking, gedagtekend 28 februari 1997 heeft verweerder de waarde vastgesteld op f 169.000 (waardepeildatum 1 januari 1995).
1.2. De gemeente Zoetermeer heeft in het kader van de waardebepaling van woningen met het taxatiebureau BB B.V. (hierna: BB) een contract afgesloten. Dit contract bevat de clausule dat de gemeente na bezwaar van belanghebbenden alleen dan gehouden zal zijn de hieraan voor BB verbonden kosten te vergoeden indien de waarde niet of met minder dan 5% zou moeten worden aangepast. Voorts bepaalt dit contract dat wanneer in de beroepsfase zou blijken dat BB geen rekening zou hebben gehouden met feiten die in de bezwaarfase redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn en de waarde alsnog zou moeten worden bijgesteld, geen verrekening zou plaatsvinden van de in de beroepsfase gemaakte taxatiekosten.
1.3. Na ontvangst van de waardebeschikking heeft belanghebbende een taxatieverslag aangevraagd bij de gemeente Zoetermeer door middel van een door de gemeente ingeschakeld callcenter; van de gesprekken met het callcenter zijn geen gegevens bewaard gebleven.
1.4. Op 21 maart 1997 heeft de gemeente Zoetermeer een advertentie geplaatst in het Streekblad van Zoetermeer. Daarin gaf de gemeente aan dat zij door overmacht niet in staat was de toezegging na te komen om binnen drie weken na ontvangst van de WOZ-beschikking het taxatieverslag tot te zenden en dat iemand die een taxatieverslag wilde hebben dit binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken moest aanvragen. Indien een belanghebbende dit zou doen had hij, na ontvangst van het taxatieverslag, nog een termijn van vier weken om bezwaar te maken tegen de waardebeschikking. In het blad was voorts een redactioneel artikel opgenomen met uitlatingen van de verantwoordelijke wethouder.
1.5. Op 2 mei 1997 schreef belanghebbende dat hij pro-forma bezwaar maakte tegen de opgelegde aanslag (naar het hof verstaat: een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen).
1.6. Op 16 mei 1997 heeft verweerder het taxatieverslag toegezonden aan belanghebbende. In de begeleidende brief gaf verweerder aan dat belanghebbende nog een termijn van vier weken had om alsnog bezwaar te maken tegen de vastgestelde waarde. Op 16 mei 1997 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.7. Verweerder heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door A (in dienst van BB), uitkomende op een waarde van f 169.000. In dit rapport zijn verwijzingen opgenomen naar verkopen van (onder meer) de woning b-hof 2 en de woningen a-straat 31, 35 en 37; deze woningen zijn verkocht in een periode minder dan 6 maanden voor of na de waardepeildatum.
2. Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat hij wil aannemen dat de balieambtenaar niet bevoegd was uitspraken te doen omtrent de uitkomst van het bezwaar; dat hij geen behoefte meer heeft aan het horen van de balieambtenaar; dat zijn proceskosten € 25 hebben bedragen.
Verweerder heeft nog verklaard dat hij wil aannemen dat belanghebbende binnen de bezwaarperiode telefonisch om een taxatieverslag had gevraagd; dat hij het terecht vindt dat belanghebbende het griffierecht en de proceskosten ad € 25 vergoed krijgt.
C heeft nog verklaard dat hij de woning in de bezwaarfase wel inwendig heeft opgenomen; dat hij niet op de hoogte was van de clausules in het contract gemeente/BB.
3.1. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende binnen de bezwaartermijn van zes weken kennis heeft genomen van verklaringen van de gemeente met betrekking tot de mogelijkheid de bezwaartermijn te verlengen en eveneens binnen de bezwaartermijn van zes weken een taxatieverslag heeft aangevraagd. Onder deze omstandigheden is belanghebbende naar het oordeel van het hof niet in verzuim geweest met betrekking tot het indienen van zijn bezwaarschrift na afloop van de wettelijke termijn.
3.2. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat de waarde niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld door bij het verweerschrift een taxatierapport te voegen met daarin een verwijzing naar verkopen van vergelijkbare woningen in de nabije omgeving en het bieden van inzicht in de relevante verschillen.
De bepalingen van het contract tussen de gemeente en BB geven aan dat BB financieel belang zou kunnen hebben bij de uitkomst van taxaties. Een dergelijk belang zou kunnen leiden tot onjuistheden bij het bepalen van de waarde. Gelet op de verwijzing naar verkopen van vergelijkbare woningen, welke verkopen door belanghebbende niet zijn betwist, acht het hof echter niet aannemelijk dat in dit geval van een onjuiste taxatie sprake is.
3.3. Met zijn verwijzing naar vraagprijzen van appartementen in het voorjaar van 1997 heeft belanghebbende de onjuistheid van de taxatie onvoldoende betwist. Hij heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van de originele keuken moet leiden tot een lagere waarde in het economische verkeer.
3.4. Op basis van de Wet waardering onroerende zaken had verweerder de verplichting de waarde van onroerende zaken naar de waardepeildatum 1 januari 1995 vast te stellen. Een extrapolatie zoals belanghebbende voorstaat met indexcijfers van de per 1 januari 1990 gehanteerde waarde van f 79.000 is geen reden aan te nemen dat de waarde per 1 januari 1995 niet hoger zou kunnen zijn dan f 139.000. Daarvoor is te minder reden nu algemene indexcijfers kunnen variëren en niet onverkort van toepassing zijn op ieder afzonderlijk object.
3.5. Gelet op het voorgaande acht het hof het beroep van belanghebbende dan ook ongegrond.
4. Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 25. Daarbij acht het hof mede van belang dat het stuk van verweerder van 14 mei 2002 aperte onjuistheden bevat met betrekking tot de gang van zaken rond de opname van de woning.
De uitspraak is gedaan op 24 oktober 2002 door mr. Onnes, Boersma en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, in verband met verhindering van de voorzitter, ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.