UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 27 april 2001, ingediend door mr. A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 26 juni 2001.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 24 maart 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 12.300.640. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 341.947.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 274.935.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Van het verhandelde ter zitting van 10 april 2002 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Op 24 april 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 26 april 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 21 mei 2002, ter griffie ingekomen op 21 mei 2002, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 163,50 is tijdig betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is commanditair vennoot van de op 5 november 1996 opgerichte commanditaire vennootschap B C.V.. Beherend vennoot van deze commanditaire vennootschap is C NV.
2.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1997 aangifte gedaan van een belastbaar bedrag van ƒ 274.935. Bij de berekening van dit belastbare bedrag heeft zij een bedrag in mindering gebracht van ƒ 67.012 als "Rente lening C N.V.". De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 september 1999 verzocht een kopie van de ter zake van de lening opgemaakte overeenkomst te overleggen. Bij brief van 11 oktober 1999 schrijft de gemachtigde aan de inspecteur onder meer:
" B CV heeft een lening verstrekt aan X BV voor de financiering van zijn firmavermogen. (…) De leningsovereenkomst heb ik opgevraagd. "
2.3. De inspecteur heeft bij brieven van 16 november 1999, van 25 januari 2000, van 16 maart 2000 en van 20 september 2000 zijn verzoek herhaald een kopie van de ter zake van de lening opgemaakte overeenkomst te overleggen.
2.4. Bij brief van 29 november 2000 heeft de inspecteur aan de gemachtigde meegedeeld - naast een niet meer in geschil zijnde correctie, die de inspecteur bij uitspraak op bezwaar heeft teruggenomen - het hiervoor vermelde bedrag van ƒ 67.012 niet in aftrek toe te laten. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur dienovereenkomstig gehandeld.
2.5. In zijn bezwaarschrift van 22 januari 2001 maakt belanghebbende geen bezwaar tegen het niet in aftrek toelaten van het hiervoor vermelde bedrag van ƒ 67.012.
2.6. Met dagtekening 8 april 2002 schrijft de gemachtigde aan C Beheer B.V. onder meer:
" Hierdoor verzoek ik u te bevestigen dat X BV in 1996 resp. 1997 resp. 1998 f 8.376 resp. f 67.012 resp. f 67.012 rente heeft betaald op een vordering van C BV op X BV wegens de financiering van de commanditaire deelname in B CV. "
Namens C Beheer B.V. heeft M.L. van den Berg in deze brief "C BV" doorgehaald en vervangen door B C.V. en deze brief ter bevestiging ondertekend.
3. Geschil
In geschil is of een bedrag van ƒ 67.012 als aan C Beheer B.V. betaalde rente op een lening in mindering komt op de winst van belanghebbende.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat het door haar gestelde bedrag in mindering komt op haar winst. Belanghebbende heeft niet voldaan aan herhaalde verzoeken van de inspecteur ter zake opheldering te verschaffen. Ter zitting heeft de gemachtigde - deels in afwijking van eerdere brieven - gesteld dat de overeenkomst niet schriftelijk is vastgelegd. Voorts heeft hij de hiervoor onder 2.6. aangehaalde verklaring overgelegd en de jaarrekening van B C.V. getoond. Met deze verklaring en de overgelegde stukken voldoet belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aan de op haar rustende bewijslast. Weliswaar kunnen de verklaring en de stukken bijdragen tot het bewijs van de stelling van belanghebbende, maar daarvoor zou nader onderzoek nodig zijn. Nu voorts niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende de thans afgelegde verklaring en de thans overgelegde stukken niet eerder heeft kunnen afleggen onderscheidenlijk overleggen, is het Hof van oordeel dat het belang van belanghebbende bij een onderzoek als hiervoor bedoeld niet opweegt tegen het belang van een spoedige afhandeling van het onderhavige beroep. Het Hof zal een dergelijk onderzoek dan ook niet (doen) instellen.
5.2. Naar hiervoor onder 5.1. is overwogen is het Hof van oordeel dat belanghebbende met de verklaring ter zitting en de overgelegde stukken niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar gestelde bedrag als rente in mindering komt op haar winst. Het gelijk is aan de inspecteur.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 2 september 2002 door mr. Bijl, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier.