Derde Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd afdeling heffing en invordering van de gemeente Zaanstad, verweerder
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 1 maart 2001. Het be-roep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 19 februari 2001, betref-fende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen met dagtekening 15 november 2000 en met nummer (…). Bij de bestreden uitspraak heeft de verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij dat de naheffings-aanslag terecht is opgelegd en verzoekt hij het Hof het beroep ongegrond te verklaren.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft daarop schriftelijk verklaard geen aanleiding te zien voor het indienen van een conclusie van dupliek.
Ter zitting van 9 oktober 2001 zijn verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van (…) en, namens verweerder, (…), tot bijstand vergezeld van (…). Ter zitting heeft verweerder een plattegrond van de a-straat en directe omgeving te Zaanstad overgelegd. Op de plattegrond zijn door verweerder roodgeschreven aantekeningen aangebracht. Be-langhebbende heeft van de plattegrond kunnen kennisnemen en erop kunnen reageren. Het Hof rekent de plattegrond tot de gedingstukken.
Na afloop van het onderzoek ter zitting van 9 oktober 2001 heeft een schriftelijke behan-deling plaatsgevonden. De schriftelijke behandeling omvat een brief van 2 november 2001 van de griffier aan verweerder en, in antwoord daarop, een brief van 20 november 2001 met bijlagen van verweerder aan de griffier. Op 27 november 2001 heeft de griffier een kopie van de brief van 20 november 2001 met bijlagen aan belanghebbende gezon-den. Daarop heeft belanghebbende per brief van 19 december 2001 aan de griffier gerea-geerd. Van laatstgenoemde brief heeft de griffier op 21 december 2001 een kopie aan verweerder gezonden.
Ter zitting van 7 maart 2002 zijn verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van (…) en, namens verweerder, (…). Ter zitting heeft verweerder een folder over parkeren in Zaanstad overgelegd. Belanghebbende heeft van de folder kunnen kennisnemen en zich erover kunnen uitlaten. Het Hof rekent de folder tot de gedingstukken.
Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 21 maart 2002. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is op 29 maart 2002 aan partijen verzonden. Ter griffie is op 15 april 2002 van verweerder het verzoek ontvangen om de mondelinge uitspraak te ver-vangen door een schriftelijke uitspraak. Het ter zake verschuldigde griffierecht, € 41, heeft verweerder tijdig voldaan.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 15 november 2000 om circa 17.24 uur stond belanghebbendes auto, een merk Y met kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto), geparkeerd aan de a-straat ter hoogte van huisnummer 187 te Zaandam. Omdat er geen geldig parkeerkaartje in de auto lag, is ten name van belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd.
2.2. Belanghebbende woont aan de a-straat 187 te Zaandam. Haar woning is gelegen aan het deel van de a-straat, een straat met éénrichtingsverkeer, dat ligt tussen de b-straat en de c-straat. C-straat kruist de a-straat tussen a-straat 191 en a-straat 193. In deze straat bevinden zich parkeerautomaten en borden waarop is aangegeven dat er een 'betaald par-keren'-regeling geldt.
2.3. Artikel 11, eerste lid, van de Parkeerverordening Zaanstad 1994 (hierna: de Verorde-ning) luidt als volgt:
"Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar bekend te maken besluit, weggedeelten aan-wijzen die bestemd zijn voor het parkeren door houders van een belanghebbendenvergunning."
2.4. Ingevolge een besluit van 8 februari 1994 van burgemeester en wethouders van Zaandam is het belanghebbendenparkeren ingevoerd in twee deelgebieden van het cen-trum van Zaandam, te weten in Oud West, vanaf de Vinkenstraat tot en met de Botenma-kersstraat en in de Russische Buurt. Bij dat besluit behoren twee bijlagen, te weten een lijst met straatnamen en een plattegrond waarop het belanghebbendenparkeergebied is aangegeven. Verweerder heeft die bijlagen in het geding gebracht. De a-straat staat op de genoemde lijst met straatnamen. Verweerder heeft eveneens een bijlage waarop tien "voorwaarden verbonden aan de vergunning" staan in het geding gebracht. Deze voor-waarden luiden als volgt:
"1. Het parkeren op een parkeerplaats dan wel op een belanghebbendenplaats door vergun-ninghouders is slechts toegestaan indien de vergunninghouder in het bezit is van een ver-gunning, volgens een door ons vastgesteld model.
2. Het parkeren krachtens de vergunning op de daarop aangegeven lokatie (zone of straat) is slechts toegestaan, indien de vergunning duidelijk zichtbaar in het voertuig wordt aange-bracht opdat controle op de mogelijk is.
3. De vergunning vermeldt het kenteken en geldt voor het voertuig met dat kenteken.
4. De vergunning is niet overdraagbaar.
5. Bij eigenhandig wijzigen en/of kopiëren van de vergunning wordt de vergunning inge-trokken.
6. De houder van een vergunning kan aan de vergunning geen recht ontlenen op een par-keerplaats, wanneer op het betreffende straatgedeelte alle plaatsen zijn bezet.
7. De houder van de vergunning dient alle aanwijzingen van het bevoegd gezag stipt en onmiddellijk op te volgen.
8. De houder van de vergunning dient op de eerste vordering van een ambtenaar van het bevoegd gezag de vergunning te tonen.
9. In geval van wijziging van één of meer van de omstandigheden die relevant zijn geweest voor het verlenen van de vergunning, dient de vergunninghouder dit te melden bij de in-stantie die de vergunningen uitgeeft.
10. De gemeente aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade aan het geparkeerde motorvoertuig."
2.5. In een brief van 24 februari 1994 van de Afdeling Voorlichting van de directie be-stuurszaken van de gemeente Zaanstad aan "bewoners/bedrijven in het gebied bestemd voor belanghebbenden parkeren, Centrum Zaandam" (hierna: de brief) staat onder meer het volgende:
"Voorschriften vergunning
Bij de vergunning zijn de voorschriften gevoegd waar u zich aan moet houden bij het gebruik van de vergunning. Wij verzoek u deze goed te lezen. De politie zal streng toezien op de naleving ervan."
"Verkeersregels
In de belanghebbenden gebieden blijven alle andere verkeersregels van kracht. Dus parkeerver-boden, invalidenparkeerplaatsen inrijverboden etc. blijven gelden."
Deze twee passages zijn in de linkerkantlijn voorzien van een met pen geschreven "*". De brief heeft als onderwerp "belanghebbenden parkeren Zaancentrum". Bij de brief be-horen twee bijlagen: een plattegrond van het centrum van Zaandam en een lijst met straatnamen.
2.6. Artikel 12, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders op een daartoe strekkend verzoek een vergunning kunnen verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen. Aan belanghebbende is zo'n vergunning voor het gebied Oud West verleend en deze was geldig op het moment dat de naheffingsaanslag werd opge-legd.
In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Binnen het belanghebbendenparkeergebied bevinden zich parkeerplaatsen waarvoor volgens verweerder de belanghebbendenvergunning niet geldig is en waarvoor de par-keerbelasting op aangifte moet worden voldaan. Verweerder heeft gesteld dat binnen dat gebied ter plekke duidelijk is aangegeven welk parkeerregime ergens geldt. Hij heeft daarbij ook gewezen op de onder 2.4 genoemde voorwaarden en op de brief en dan met name op de met een "*" aangegeven passages in de brief.
5.2. Ter zitting van 7 maart 2002 heeft verweerder verklaard dat de brief wordt uitgereikt aan een ieder die een belanghebbendenvergunning krijgt. Belanghebbende heeft ter zit-ting verklaard dat zij bij haar vergunning geen informatie van de gemeente heeft gekre-gen en dat zij de brief eerst heeft gekregen toen zij naar aanleiding van een naheffings-aanslag in de parkeerbelastingen een zaak tegen de gemeente aanhangig maakte.
5.3. Naar het oordeel van het Hof mag belanghebbende als houdster van een vergunning voor belanghebbendenparkeren in beginsel ervan uitgaan dat zij binnen het daartoe aan-gegeven gebied gerechtigd is te parkeren zonder daarvoor verder te betalen. Dit zou wel-licht anders zijn, indien binnen het daartoe in het Besluit van Burgemeester en Wethou-ders van 31 januari 1994 aangewezen gebied voor belanghebbendenparkeren, overeen-komstig het bepaalde in artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de Verordening, nader zou zijn aangewezen welke plaatsen specifiek als belanghebbendenplaats hebben te gelden. Een zodanig specifieke regeling is echter niet getroffen.
5.4. Het Hof acht het voorts mogelijk om binnen het daartoe aangewezen gebied voor belanghebbendenparkeren specifieke plaatsen van het regime voor belanghebbendenparkeren uit te zonderen, in het kader van aan het gebruik maken van de regeling van belanghebbendenparkeren te stellen voorwaarden. Verweerder heeft gesteld dat dergelijke voorwaarden zijn gesteld. Deze voorwaarden zouden in het bijzonder inhouden dat waar binnen het gebied voor belanghebbendenparkeren tevens een regeling voor betaald parkeren door middel van voldoening op aangifte is getroffen, deze laatstvermelde regeling voorgaat, zodat in een dergelijk geval van samenloop, de plaatsen die zijn aangewezen als plaatsen waarop door middel van voldoening op aangifte parkeerbelasting moet worden voldaan zijn uitgezonderd van de regeling van belanghebbendenparkeren.
5.5. Met betrekking tot de hiervoor bedoelde voorwaarden verwijst de verweerder naar de brief. Uit de brief is naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet te begrijpen dat plaatsen waarvoor is aangegeven dat door middel van voldoening op aangifte parkeergeld moet worden voldaan zijn uitgezonderd van de regeling voor het belanghebbendenparke-ren. Dit laatste is evenmin af te leiden uit de lijst met voorwaarden als vermeld onder 2.4. In het bijzonder acht het Hof de door verweerder gestelde uitzondering op de regeling voor belanghebbendenparkeren niet aanwezig in hetgeen in de brief is vermeld onder het kopje Verkeersregels. Dat in de brief met de term "verkeersregels" dan wel het daarop volgende "etc." mede is gedoeld op de in de a-straat geplaatste aanwijzingen voor het op aangifte voldoen van parkeerbelasting heeft belanghebbende uit de brief redelijkerwijs niet behoeven te begrijpen. In het onderhavige leidt het vorenstaande ertoe dat belang-hebbende niet verplicht was om op aangifte parkeerbelasting te voldoen, omdat in de aan het belanghebbendenparkeren gestelde voorwaarden een dergelijke verplichting niet, al-thans niet voldoende kenbaar, tot uiting komt. Hierbij kan verder in het midden blijven of de nadere voorwaarden die aan het belanghebbendenparkeren zijn gesteld rechtsgeldig zijn bekendgemaakt. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Voorts kan hierbij de vraag in het midden blijven of aan belanghebbende de onder 2.4 en 2.5 bedoelde voor-waarden tijdig ter kennis zijn gebracht, hetgeen belanghebbende heeft betwist.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van de kosten vast op € 71,80, te weten de reiskosten die belanghebbende heeft moeten maken om de zittingen te kunnen bijwonen (€ 7), vermeerderd met verletkosten (2 x 4 uur x € 8,10).
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 71,80 en wijst de gemeente Zaanstad aan dit bedrag aan belanghebbende te vol-doen; en
- gelast de gemeente Zaanstad het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belangheb-bende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 14 augustus 2002 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimi-seerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ont-vangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.