ECLI:NL:GHAMS:2002:AE7512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01959
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitspraak op bezwaar onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak is in geschil of de verweerder ten onrechte uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de onroerende-zaakbelastingen. De belanghebbende, gebruiker van de onroerende zaak aan de a-straat 531 te Z, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001, welke was opgelegd op basis van een waardebeschikking van 9 maart 2001. De waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op ƒ 200.000 voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De verweerder had op 31 mei 2001 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verweerder, gelet op artikel 241 van de Gemeentewet, nog geen uitspraak had mogen doen op het bezwaarschrift van de belanghebbende, aangezien er nog geen uitspraak was gedaan op de waardebeschikking. Het Hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd en verweerder opgedragen alsnog uitspraak te doen nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan. De mondelinge uitspraak van het Hof vond plaats op 17 april 2002, en de schriftelijke uitspraak werd op 31 juli 2002 vastgesteld.

Daarnaast heeft het Hof de gemeente P veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn gesteld op € 162, en gelast dat het griffierecht van ƒ 60 aan de belanghebbende wordt vergoed. De belanghebbende heeft ter zitting zijn verletkosten en reiskosten opgegeven, welke door het Hof als aannemelijk zijn beoordeeld. De uitspraak kan binnen zes weken na verzenddatum in cassatie worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het wnd. hoofd van de sector Middelen en Ondersteuning van de gemeente P, verweerder.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 19 juni 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 31 mei 2001, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2001.
1.2. Bij een ten name van belanghebbende genomen beschikking van 9 maart 2001 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak a-straat 531, xxxx aa te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 200.000. Met dagtekening 31 maart 2001 heeft verweerder aan belanghebbende een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting) voor het jaar 2001 opgelegd wegens het gebruik van de hiervoor vermelde onroerende zaak. Bij brief van 6 april 2001 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hiervoor vermelde beschikking en de hiervoor vermelde aanslag. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het beroep met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen ongegrond verklaard.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van 3 april 2002. Verweerder heeft bij brief en bij faxbericht van 2 april 2002 laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het door de griffier opgemaakte proces-verbaal.
1.5. Op 17 april 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan waarvan het pro-ces-verbaal op 26 april 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij fax, ter griffie ontvangen op 23 mei 2002, is door verweerder verzocht de mon-delinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 41 is tijdig op de bankrekening van het Hof gestort.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak a-straat 531 te Z. Bij beschikking van 9 maart 2001 heeft verweerder de waarde van deze onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 200.000. Met dagtekening 31 maart 2001 heeft verweerder aan belanghebbende een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001 opgelegd. Met dagtekening 6 april 2001 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, waarbij zowel bezwaar wordt gemaakt tegen de voormelde waardebeschikking als tegen de voormelde aanslag onroerende-zaakbelastingen. Verweerder heeft op 31 mei 2001 uitspraak op bezwaarschrift gedaan, waarbij het bezwaar tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen ongegrond is verklaard.
3. Geschil
In geschil is of verweerder ten onrechte uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de onroerende-zaakbelastingen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat op zijn bezwaarschrift tegen de hiervoor vermelde waardebeschikking nog geen uitspraak is gedaan. Nu verweerder niet ter zitting is verschenen en derhalve dienaangaande ter zitting geen opheldering heeft kunnen verschaffen, houdt het Hof het ervoor dat nog geen uitspraak is gedaan. Onder die omstandigheden heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 241 van de Gemeentewet, nog geen uitspraak mogen doen op het bezwaarschrift dat belanghebbende heeft ingediend tegen de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen. De bestreden uitspraak is dan ook ten onrechte gedaan. Het Hof zal die uitspraak vernietigen en verweerder opdragen alsnog uitspraak te doen nadat de beschikking gegeven op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken onherroepelijk is komen vast te staan.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat zijn verletkosten € 150 (3 uur à € 50) bedragen. Voorts heeft belanghebbende gesteld reiskosten te hebben gemaakt voor het bijwonen van een zitting te Amsterdam. Verweerder is niet ter zitting verschenen en heeft zich daarover niet kunnen uitlaten. Het Hof acht de door belanghebbende gestelde proceskosten aannemelijk. Als reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op € 12. De proceskosten bedragen tezamen € 162.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verstaat dat verweerder uitspraak doet op het bezwaarschrift nadat de beschikking gegeven op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat 531 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 is vastgesteld, onherroepelijk is komen vast te staan;
- gelast de gemeente P het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 162 en wijst de gemeente P aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Aldus vastgesteld op 31 juli 2002 ter vervanging van de mondelinge uitspraak door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. De Jong als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
a) Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
b) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
c) Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.