ECLI:NL:GHAMS:2002:AE7507

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01321
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens niet tijdig betalen van omzetbelasting en de gevolgen van reorganisatie binnen een concern

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is in geschil of aan de fiscale eenheid X B.V. terecht een boete is opgelegd wegens het niet tijdig betalen van omzetbelasting over het tijdvak van 1 juli 1999 tot en met 31 december 1999. De inspecteur had op 26 september 2000 een naheffingaanslag opgelegd van € 120.344, met daarbij een verzuimboete van 5% van de nageheven belasting, wat neerkomt op € 6.017. De belanghebbende, X B.V., stelde dat er binnen het concern een reorganisatie had plaatsgevonden, wat leidde tot wijzigingen in de samenstelling van fiscale eenheden en dat de Belastingdienst traag en moeizaam omging met het toekennen van omzetbelastingnummers. Dit zou volgens de belanghebbende de oorzaak zijn van de fouten in de aangiften omzetbelasting.

Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de reorganisatie en de traagheid van de Belastingdienst de oorzaak waren van het niet tijdig voldoen aan de belastingverplichtingen. Het Hof was van mening dat zonder nadere toelichting, die ontbrak, niet duidelijk was waarom de gestelde omstandigheden tot de conclusie zouden leiden dat de belanghebbende geen schuld had aan het niet tijdig betalen van de omzetbelasting. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan ter vervanging van de mondelinge uitspraak op 25 juli 2002 door mr. M. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. J. de Jong als griffier. Het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de belanghebbende in het ongelijk werd gesteld en er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van de fiscale eenheid X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Grote Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 20
april 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 maart 2001, betreffende een aan belanghebbende opgelegde boete, wegens het gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn betalen van omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 1999 tot en met 31 december 1999.
1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 26 september 2000 aan
belanghebbende een naheffingaanslag opgelegd tot een bedrag van ¦ 120.344. Tegelijkertijd heeft hij een verzuimboete opgelegd van 5% van de nageheven belasting, ofwel ¦ 6.017. Na bezwaar tegen de boete is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van
de beschikking waarbij de boete is opgelegd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van 13 februari 2002. Voor het
verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het door de griffier opgemaakte proces-verbaal.
1.5. Op 27 februari 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan waarvan
het pro-ces-verbaal op 11 maart 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij faxbericht, ter griffie ontvangen op 25 maart 2002, is door belanghebbende verzocht de mon-delinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 142,50 is tijdig op de bankrekening van het Hof gestort.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. In de periode 1 juli 1999 tot en met 31 december 1999 vormde
belanghebbende voor de omzetbelasting een fiscale eenheid. Het voor belanghebbende geldende aangiftetijdvak is een maand. Namens belanghebbende heeft mr. B (C accountants en belastingadviseurs) bij brief van 27 juni 2000 de inspecteur medegedeeld dat over de maanden juli 1999 tot en met december 1999 ¦ 120.344 te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. Voorts verzocht belanghebbende de inspecteur naheffingsaanslagen zonder verhoging op te leggen.
2.2. De inspecteur heeft met dagtekening 26 september 2000 aan belanghebbende een naheffingaanslag opgelegd tot het vermelde bedrag. Tegelijkertijd heeft hij een boete opgelegd van 5% van de nageheven belasting, ofwel ¦ 6.017 op basis van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en § 24, tweede lid, juncto § 28, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
3. Geschil
In geschil is of aan belanghebbende terecht een boete is opgelegd van ¦ 6.017 wegens het gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn betalen van omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 1999 tot en met 31 december 1999.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
Belanghebbende stelt dat binnen het D-concern, waarvan belanghebbende deel uitmaakte, een reorganisatie heeft plaatsgehad, dat daardoor wijzigingen plaatsvonden in de samenstelling van enkele fiscale eenheden, dat het constateren van de fiscale eenheden en het toekennen van omzetbelastingnummers van de zijde van de Belastingdienst zeer traag en moeizaam verliep en dat als gevolg daarvan in de aangiften omzetbelasting van belanghebbende fouten zijn geslopen. Naar het Hof begrijpt bedoelt belanghebbende te stellen dat bij haar alle schuld ontbreekt aan het niet, althans niet tijdig voldoen van de onderhavige omzetbelasting. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het het Hof niet duidelijk waarom de gestelde omstandigheden tot die conclusie leiden.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 25 juli 2002 ter vervanging van de mondelinge uitspraak door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
a) Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
b) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
c) Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.