GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 2 juli 2001, betreffende een aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 juli 2002.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de in geding zijnde navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 18.542. Het bedrag van de nagevorderde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is vastgesteld op ƒ 1.167. Niet in geschil is dat dit bedrag juist is. Nu niet is gebleken dat partijen daarbij uitgaan van een juridiek onjuist standpunt, sluit het Hof zich daarbij aan.
Op het formulier waarbij de uitspraak aan belanghebbende is meegedeeld, is voorts vermeld:
" Nieuw berekende navordering f 1 167
(…)
Eerder vastgestelde navordering af f 6 798
Terug te ontvangen f 5 631 "
2. Belanghebbende stelt dat de eerder vastgestelde navordering ƒ 6.819 bedraagt, waardoor het terug te ontvangen bedrag onjuist is berekend. Het Hof is van oordeel dat de bestreden uitspraak inhoudt dat de in geding zijnde navorderingsaanslag wordt verminderd tot ƒ 1.167. De hiervoor aangehaalde berekening maakt naar 's Hofs oordeel geen onderdeel uit van de bestreden uitspraak. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat deze berekening onjuist zou zijn, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de uitspraak.
3. De inspecteur heeft gesteld dat de navorderingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van ƒ 6.798 en hij heeft deze stelling ondersteund met berekeningen en afdrukken van gegevens uit een computerbestand van de Belastingdienst. De inspecteur heeft uiteengezet dat het verschil van ƒ 21 tussen het op het hiervoor bedoelde formulier vermelde bedrag van ƒ 6.798 en het door belanghebbende vermelde bedrag van ƒ 6.819 erdoor wordt veroorzaakt dat de in rekening gebrachte heffingsrente eerder ambtshalve met ƒ 21 is verminderd en dat deze ambtshalve verleende vermindering onjuist is verwerkt in de administratieve systemen van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft daartegenover geen bewijzen aangevoerd. Het Hof acht de stelling van de inspecteur aannemelijk. Het Hof acht niet aannemelijk dat de hiervoor onder 1. aangehaalde berekening onjuist is.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De inspecteur heeft verzocht belanghebbende te veroordelen in de proceskosten die de inspecteur heeft moeten maken, te weten reiskosten voor het bijwonen van een zitting te Amsterdam. Het onderhavige beroep is behandeld ter zitting van 10 juli 2002, tegelijkertijd met de beroepen van belanghebbende inzake navorderingsaanslagen in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1994, 1995 en 1997 (kenmerken 01/01470, 01/01471 en 01/01472). Het Hof doet heden uitspraak in de hiervoor vermelde beroepen. Daarbij heeft het Hof het verzoek van de inspecteur afgewezen, omdat het de stellingen van belanghebbende in die procedures weliswaar onjuist acht, maar niet dusdanig onpleitbaar dat het instellen van beroep moet worden aangemerkt als kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het Hof acht niet aannemelijk dat het bijwonen van de zitting inzake het onderhavige beroep voor de inspecteur extra reiskosten heeft meegebracht, zodat voor de veroordeling van belanghebbende in die kosten in dit geding geen aanleiding is.
De uitspraak is gedaan op 24 juli 2002 door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.