ECLI:NL:GHAMS:2002:AE6607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3467
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Onnes
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2002 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen een uitspraak van de inspecteur P van de Belastingdienst. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2000, waarbij belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard in haar bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 50.000, terwijl belanghebbende stelde dat haar belastbare inkomen ƒ 3.733 bedroeg.

Het Hof heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar was verzonden naar een adres waar belanghebbende niet woonde. Desondanks oordeelde het Hof dat de gevolgen van deze verzending voor rekening van belanghebbende kwamen, omdat het adres op het bezwaarschrift correct was. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet tijdig beroep had ingesteld, aangezien het beroepschrift pas op 5 oktober 2000 was ontvangen, terwijl de termijn op 25 september 2000 was verstreken. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar beroep.

De proceskosten werden niet toegewezen, omdat belanghebbende in het ongelijk werd gesteld en er geen bijzondere omstandigheden waren die een veroordeling in de proceskosten rechtvaardigden. De uitspraak werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 15 oktober 2000, aangevuld bij brief van 19 oktober 2000.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 14 augustus 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.000. Na bezwaar tegen de aanslag is belanghebbende in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 3.733.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende, subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep en meer subsidiair uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 3.733.
Ter zitting van 17 augustus 2001 is verschenen belanghebbende, alsmede namens de inspecteur A.
Het Hof heeft het vooronderzoek hervat. Belanghebbende heeft nadere inlichtingen verstrekt bij brieven van 18 augustus 2001, 17 november 2001, 12 januari 2002, 23 februari 2002 en 27 februari 2002. De inspecteur heeft nadere inlichtingen verstrekt bij brieven van 14 september 2001, 18 oktober 2001, 6 december 2001 en 8 februari 2002. Van deze brieven heeft de griffier telkens afschriften gezonden aan de wederpartij. Belanghebbende en de inspecteur hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten bij brieven van onderscheidenlijk 1 april 2002 en van 27 maart 2002.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Vanaf 12 oktober 1996 exploiteerde belanghebbende onder de naam "B" een kapsalon aan de A-straat 1 te Z. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996. Met dagtekening 18 november 1999 heeft de inspecteur aan belanghebbende ambtshalve een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.000. De aanslag bedroeg ƒ 16.123, verhoogd met ƒ 806 wegens het niet doen van aangifte. Tevens is een bedrag van ƒ 1.197 aan heffingsrente in rekening gebracht. In totaal was te betalen (ƒ 16.123 + ƒ 806 + ƒ 1.197 =) ƒ 18.126. Met dagtekening 4 februari 2000 is aan belanghebbende op het adres B-straat 1 te C een aanmaning gezonden tot het betalen van deze aanslag. Deze aanmaning heeft belanghebbende voorzien van de tekst "Hoe dom! Voor de 2e keer, niet belastingplichtig" en aan de inspecteur doen toekomen. De inspecteur heeft dit geschrift aangemerkt als een bezwaarschrift. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. In een bijlage bij haar brief van 18 augustus 2001 aan het Hof berekent belanghebbende haar belastbare inkomen over 1996 op ƒ 3.733. Bij brief van 8 februari 2002 aan het Hof heeft de inspecteur bericht met dit belastbare inkomen te kunnen instemmen.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar en hoe hoog haar belastbare inkomen over 1996 is.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De bestreden uitspraak is gedagtekend 14 augustus 2000 en is gezonden aan belanghebbende op het adres B-straat 1 te C. Niet in geschil is dat de uitspraak uiterlijk op de dag van dagtekening aan dat adres is gezonden. Belanghebbende stelt dat zij niet op dat adres woont en ten tijde van de uitspraak aldaar ook niet woonde. Het Hof begrijpt dat belanghebbende daarmee bedoelt te stellen dat de bestreden uitspraak niet op de juiste wijze is bekendgemaakt.
5.2. Verweerder stelt dat van belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens tot 15 mei 1997 en vanaf 25 maart 1998 geen adres was vermeld en dat zij van 15 mei 1997 tot 8 augustus 1997 stond ingeschreven op het adres C-straat 1 te Z en van 8 augustus 1997 tot 25 maart 1998 op het adres D-straat 1 te C. Belanghebbende stelt daartegenover dat zij vanaf november of december 1996 woont op het adres C-straat 1 te Z en dat zij aldaar steeds ingeschreven heeft gestaan. Zij legt daarbij een op 18 juni 1997 gedateerde kopie over van een uittreksel uit de vermelde basisadministratie, waaruit blijkt dat zij op die datum stond ingeschreven op het adres C-straat 1 te Z. Ook stelt belanghebbende diverse malen te hebben aangegeven niet in C, maar in Z te wonen.
5.3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende haar stelling diverse malen te hebben aangegeven niet in C, maar in Z te wonen, tegenover de weerspreking door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Het Hof constateert dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt door haar bezwaren te schrijven op een aan haar op het adres B-straat 1 te C gezonden aanmaning en deze aan de inspecteur te doen toekomen. Belanghebbende heeft daarbij niet geschreven dat het vermelde adres onjuist zou zijn. In het bezwaarschrift (dat voordien een aanmaning was) komt geen ander adres van belang-hebbende voor. Naar het oordeel van het Hof kon en mocht verweerder er daarom van uitgaan dat belanghebbende de uitspraak op het bezwaarschrift wenste te ontvangen op het vermelde adres. Door de uitspraak naar dat adres te zenden heeft de inspecteur de uitspraak op de vereiste wijze bekendgemaakt. In het midden kan blijven op welk adres belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven.
5.4. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Indien, zoals in casu, de dag van de dagtekening niet is gelegen voor de dag van de bekendmaking, vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak. De termijn eindigde derhalve met 25 september 2000. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 5 oktober 2000 en is derhalve niet tijdig ingediend.
5.5. De omstandigheid dat de uitspraak is gezonden aan een adres waar belanghebbende, naar zij stelt, niet woonde, komt voor haar rekening, nu dit het op het bezwaarschrift vermelde adres was. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat zij met vakantie is geweest. Ook overigens heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die grond zouden kunnen zijn voor het oordeel dat zij niet in verzuim is geweest.
Voorts constateert het Hof dat de dagtekening van het beroepschrift 24 september 2000 is. Kennelijk was belanghebbende toen op de hoogte van het bestaan van de in geding zijnde uitspraak. Het beroepschrift zou tijdig zijn ingediend indien belanghebbende het beroepschrift uiterlijk 25 september 2000, dus een dag later, ter post zou hebben bezorgd en het uiterlijk 2 oktober 2000 ter griffie zou zijn ontvangen. Belanghebbende heeft geen omstandigheden gesteld die haar hebben belemmerd zulks te doen.
5.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat belanghebbende in haar beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep, en
- verstaat dat de griffier het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende terugbetaalt na het onherroepelijk worden van deze uitspraak.
De uitspraak is vastgesteld op 16 mei 2002 door mr. Onnes, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.