ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/02274
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Goes
  • M. van der Laan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2002 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, X, had op 12 juli 2001 een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de Directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, die op 10 juli 2001 de naheffingsaanslag had opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van ƒ 3,25 aan parkeerbelasting en ƒ 70 aan kosten. De verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding van drie dagen, maar het Hof oordeelde dat verweerder de enveloppe met het bezwaarschrift had moeten bewaren om de datum van terpostbezorging te kunnen vaststellen. Aangezien deze enveloppe niet was bewaard, kon het Hof niet met zekerheid vaststellen wanneer het bezwaarschrift was verzonden. Het Hof ging er daarom vanuit dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en het bezwaar ontvankelijk werd verklaard.

Daarnaast oordeelde het Hof over de inhoud van de naheffingsaanslag. Het stond vast dat de auto van belanghebbende op 20 maart 2001 om 22.17 uur geparkeerd stond op de Willemsparkweg. Verweerder had niet kunnen vaststellen dat de verschuldigde belasting was voldaan, en het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de belasting was betaald. Het beroep tegen de naheffingsaanslag werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen op 12 juli 2001. Het beroep richt zich tegen de uitspraak van 10 juli 2001 van verweerder met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, nummer abcdefg.
De naheffingsaanslag beloopt ƒ 3,25 aan parkeerbelasting en ƒ 70 aan kosten. Het bezwaar is bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 23 april 2002 is verschenen mr. A. namens verweerder. Belanghebbende is niet verschenen, hoewel de griffier hem bij aangetekend schrijven van 11 maart 2001 heeft gewezen op het tijdstip, dag en plaats van de mondelinge behandeling.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
De auto met kenteken BB-CC-00 stond op 20 maart 2001 om 22.17 uur geparkeerd op de Willemsparkweg nabij perceelnummer 190 te Amsterdam, de parkeerplaats.
Ter zake van dit feit is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbendes bezwaar ontvankelijk is en zo ja of de voor het onderhavige parkeren verschuldigde belasting was voldaan ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting
Het Hof verwijst daarvoor naar de gedingstukken.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden niet in zijn dossier aanwezig is, maar dat ervan uitgegaan kan worden dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Voorts heeft verweerder verklaard dat de ingekomen post wordt gestempeld op de datum van ontvangst.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ontvankelijkheid
5.1.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (art. 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het naheffingsaanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking daarvan (art. 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: Awr).
5.1.2. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (art. 6:9 Awb). Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
5.1.3. In het onderhavige geval is de laatste dag van de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb 1 mei 2001. Het op 29 april 2001 gedagtekende bezwaarschrift is per post verzonden en op 4 mei 2001 bij verweerder binnengekomen. Verweerder kon ter zitting niet de enveloppe tonen waarmee het bezwaarschrift is verzonden.
5.1.4. Gelet op de dagtekening van het bezwaarschrift en de datum van binnenkomst bij verweerder is het niet onmogelijk dat belanghebbende zijn bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd. Nu belanghebbende vanwege een termijnoverschrijding met drie dagen niet-ontvankelijk is verklaard, had het op de weg van verweerder gelegen om de eerdergenoemde enveloppe te bewaren en op verzoek te overleggen.
Omdat verweerder dit laatste heeft nagelaten, heeft het Hof niet kunnen vast te stellen op welke datum het poststuk is afgestempeld en gaat het Hof ervan uit dat het bezwaarschrift voor het einde van bezwaartermijn ter post is bezorgd. Mitsdien is het Hof van oordeel dat belanghebbende tijdig in bezwaar is gekomen. Het beroep is in zoverre gegrond.
5.2. De naheffingsaanslag.
5.2.1. Vaststaat dat de auto van belanghebbende op 20 maart 2001 geparkeerd stond op de Willemsparkweg om 22.17 uur. Verweerder heeft niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat de controleur van de dienst Parkeerbeheer niet heeft kunnen constateren dat in de auto een kaartje aanwezig was waaruit bleek dat de voor dat parkeren verschuldigde belasting was voldaan. Het Hof acht dit aannemelijk. Hieruit volgt dat ter zake van dat parkeren terecht een naheffingsaanslag is opgelegd.
5.2.2. In een geval als het onderhavige is voor vernietiging van de naheffingsaanslag alleen dan grond indien belanghebbende bewijs levert dat de verschuldigde belasting is voldaan. Hetgeen belanghebbende daartoe heeft aangevoerd, kan niet als een zodanig bewijs worden aanvaard. De omstandigheid dat - naar belanghebbende stelt - het desbetreffende kaartje niet langer in zijn bezit is, kan niet meebrengen dat belanghebbende ontslagen is van de op hem rustende bewijslast. Nu belanghebbende ook overigens onvoldoende heeft aangevoerd om het gestelde aannemelijk te maken, brengt het vorenoverwogene mee dat het beroep in zoverre ongegrond is.
6. Proceskosten
Niet gesteld of gebleken is dat kosten zijn gemaakt die gelet op het bepaalde in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof acht om die reden geen termen aanwezig voor een veroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar,
- handhaaft de naheffingsaanslag en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 27 juni 2002 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.