ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5492

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/00739
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Boersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikkingen en de gevolgen van vernietiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de gemeente Amsterdam over diverse WOZ-beschikkingen. De belanghebbende had in oktober 1997 een woning gekocht op erfpachtgrond en was in geschil met de gemeente over de vastgestelde waarde van de woning voor de onroerende-zaakbelastingen. De waardepeildatum voor de beschikkingen was 1 januari 1992. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen verschillende beschikkingen die door de gemeente waren genomen, waarbij de waarde van de woning was vastgesteld op verschillende momenten en bedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de beschikkingen die na een omstandigheid als bedoeld in artikel 19 van de Wet WOZ zijn genomen, niet als vervangend besluit kunnen worden aangemerkt ten opzichte van eerdere beschikkingen. Dit betekent dat de belanghebbende niet in zijn rechten is aangetast door de latere beschikkingen, omdat deze niet als nieuw besluit kunnen worden beschouwd. Het hof heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de eerdere beschikking vernietigd. De belanghebbende had belang bij het instellen van beroep, aangezien de gemeente na het instellen van beroep de beschikking had vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een onbevoegde rechter en dat de belanghebbende niet in zijn rechten was aangetast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het verzet van X te Amsterdam, belanghebbende,
tegen
een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gedaan door de Tiende Enkelvoudige Kamer op 18 maart 2002 (verzonden op 20 maart 2002) met betrekking tot een waardebeschikking.
1. Loop van het geding
Belanghebbende heeft op 2 maart 2001 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de directeur van de dienst Gemeentebelastingen Amsterdam, verweerder, van 23 januari 2001 inzake de beschikking met nummer 1472654, vermeld op kennisgeving 914124. Het beroep heeft hij aangevuld op 4 april 2001 en 17 september 2001.
Verweerder heeft een verweerschrift ingestuurd en daarin concludeert hij tot verwerping van het beroep wegens het ontbreken van enig belang.
Belanghebbende heeft hierop gereageerd in een brief van 26 december 2001.
Verweerder heeft hierop een conclusie van dupliek ingediend.
Het hof heeft na vereenvoudigde behandeling het beroep gegrond verklaard en de uitspraak vernietigd, evenals de beschikking. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 26 april 2002 verzet gedaan en daarbij heeft hij verzocht te worden gehoord.
Ter zitting van 27 juni 2002 is belanghebbende verschenen, vergezeld van mw Y. Verweerder is niet uitgenodigd ter zitting te verschijnen.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft in oktober 1997 de nieuw te bouwen woning (op erfpachtgrond) a-straat 1 te 1*** XX Amsterdam gekocht voor een koopsom van f 386.000. Na 1 januari 1998 is de bouw van de woning ter hand genomen; op 1 januari 1999 was de woning in aanbouw en in 1999 is deze opgeleverd.
Voor de hierna te noemen beschikkingen geldt als waardepeildatum 1 januari 1992.
2.2. Ten aanzien van de woning zijn een aantal beschikkingen genomen:
- Bij kennisgeving 914124 (beschikking 1472654) van 5 april 2000 heeft verweerder de waarde vastgesteld op f 288.000 (met de aanduiding: in aanbouw), geldend voor de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 2 mei 2000. Verweerder heeft het bezwaar (dossiernummer 124038) op 23 januari 2001 ongegrond verklaard met een inhoudelijke motivering. Verweerder heeft de waarde vervolgens, nadat belanghebbende beroep had ingesteld, op 12 maart 2001 (dossiernummer 130314) ambtshalve verminderd tot f 39.000. Verweerder heeft op 10 juli 2001, nadat belanghebbende de eerste aanvulling op zijn beroep had ingezonden, ambtshalve de beschikking vernietigd wegens onjuiste afbakening.
- Bij kennisgeving 1354379 (beschikking 2286107) van 19 juni 2001 heeft verweerder de waarde vastgesteld op f 225.000 (met de aanduiding: in aanbouw), geldend voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Na bezwaar (met dossiernummer 160506) heeft verweerder de op deze kennisgeving vermelde beschikking op 10 september 2001 vernietigd wegens het ontbreken van de (hof: juiste) ingangsdatum op de kennisgeving.
- Bij kennisgeving 1367150 (beschikking 2307442 en 2307443) van 30 juli 2001 heeft verweerder de waarde vastgesteld op f 288.000, geldend voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Na bezwaar heeft verweerder de op deze kennisgeving vermelde beschikkingen vernietigd wegens het ontbreken van de (hof: juiste) ingangsdatum op de kennisgeving.
- Bij kennisgeving 1449172 (beschikking 2431772 en 2431773) van 30 september 2001 heeft verweerder de waarde vastgesteld op f 288.000, geldend voor de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000. Tegen deze beschikkingen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
- Verweerder heeft in zijn conclusie van dupliek gemeld dat hij bij kennisgeving 1453867 een nieuwe waarde heeft vastgesteld voor de woning in aanbouw, geldend voor de periode met ingang van 1 januari 1999. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.3. Verweeerder heeft in zijn conclusie van dupliek gemeld dat de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen 1998 vernietigd gaat worden en niet gevolgd zal worden door een andere aanslag voor dat jaar.
3. Geschil
Belanghebbende stelt in zijn conclusie van repliek dat zijn beroep moet worden aangemerkt als een beroep dat mede gericht is tegen de nadien vastgestelde beschikkingen (6:19.1 Awb), dan wel dat het beroepschrift als bezwaarschrift moet worden doorgezonden (6:15 Awb).
Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat hij mogelijk voor één van de twee bezwaarschriften (naar het hof verstaat inzake de beschikkingen vermeld op kennisgeving 1449172 of 1453867) te laat is geweest; dat hij gelet op de houding van de gemeente niet te zeer wil varen op 6:11 Awb; dat het hem in feite om toepassing van 6:15 Awb te doen is.
4. Overwegingen
4.1. Belanghebbende had belang bij het instellen van beroep tegen de uitspraak van verweerder van 23 januari 2001, zoals blijkt uit het feit dat verweerder na het instellen van beroep de beschikking 1472654 heeft vernietigd. Er is dan ook niet op voorhand sprake van het indienen van een bezwaarschrift bij een onbevoegde rechter als bedoeld in art. 6:15 Awb.
4.2. De na het instellen van beroep genomen beschikkingen, opgenomen in kennisgeving 1453867 en 1449172, met als ingangsdatum 1 januari 1999 en 1 januari 2000 zijn aan te merken als beschikkingen in verband met een in artikel 19, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) genoemde omstandigheid. Tegen deze beschikkingen heeft belanghebbende inmiddels bezwaar gemaakt.
Nu het hof het beroep, betrekking hebbend op beschikking 1472654, bij de uitspraak van 18 maart 2002 reeds gegrond heeft verklaard en belanghebbende inmiddels ook bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikkingen 1453867 en 1449172 zal het hof het beroepschrift, dan wel de nadere aanvullingen, niet aanmerken als een mede tegen deze beschikkingen gericht, voortijdig en bij een onbevoegde rechter ingediend bezwaarschrift nu verweerder uitspraak zal moeten doen op de reeds ingediende bezwaarschriften. Daarbij is het hof, gelet op de vele beschikkingen en de daaropvolgende vernietigingen en verminderingen van de vastgestelde waarde, voorshands van oordeel dat het belanghebbende niet valt aan te rekenen dat hij ter zake van deze bezwaarschriften mogelijk na afloop van de wettelijke termijn in bezwaar is gekomen.
4.3. De beschikking 1472654, vermeld op kennisgeving 914124, met als ingangsdatum 1 januari 1998 is evenzeer aan te merken als een beschikking in verband met een omstandigheid als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet WOZ. Verweerder heeft geen andere beschikking genomen met die ingangsdatum. Het hof ziet dan ook, voorzover nog door belanghebbende gesteld, geen aanleiding om te spreken van een situatie als bedoeld in artikel 6:18 Awb en zal het beroep dan ook niet behandelen als beroep tegen een wijzigingsbesluit op de voet van artikel 6:19 Awb.
5. Beslissing
Het hof verklaart het verzetschrift ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 11 juli 2002 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.