ECLI:NL:GHAMS:2002:AE2156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/02352
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van rente uit aandelenleaseovereenkomst en het moment van totstandkoming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, aangeduid als X, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de aftrekbaarheid van rente die voortvloeit uit een overeenkomst tot aandelenlease, genaamd 'Beleggen met Bonus'. Belanghebbende had in december 2000 een overeenkomst met Bank A N.V., handelend onder de naam B, die eindigde en leidde tot een aanspraak van belanghebbende op een bedrag van fl. 4.232,38. Op 12 december 2000 ontving belanghebbende een nieuwe overeenkomst voor aandelenlease, maar deze werd pas op 8 januari 2001 door hem ondertekend en geretourneerd.

De inspecteur weigerde de aftrek van de rente ad fl. 4.126,93, omdat hij stelde dat de overeenkomst pas op 8 januari 2001 tot stand was gekomen. Belanghebbende betoogde dat de overeenkomst al in december 2000 was gesloten, omdat de financiële aspecten toen al geregeld waren. Het Hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de overeenkomst vóór 1 januari 2001 was gesloten. De tekst van de overeenkomst en de correspondentie tussen partijen wezen erop dat de ondertekening door belanghebbende essentieel was voor de totstandkoming van de overeenkomst.

Het Hof concludeerde dat de overeenkomst 'Beleggen met Bonus' pas op 8 januari 2001 tot stand was gekomen, waardoor de rente niet aftrekbaar was voor het belastingjaar 2000. De inspecteur had de aftrek terecht geweigerd, en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien belanghebbende in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, hierna de inspecteur, gedagtekend 18 juli 2001, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 februari 2002.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
De vaststaande feiten
1.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de, in zoverre niet bestreden, gedingstukken, staat naar het oordeel van het Hof ten processe het navolgende vast.
2.1. Belanghebbende was tot in december 2000 partij bij een overeenkomst, op grond waarvan zijn wederpartij, Bank A N.V., handelend onder de (hierna te gebruiken) naam B, voor hem aandelen kocht of hield. Deze overeenkomst, ook genoemd "Beleggen met Korting", is begin december 2000 beëindigd, hetgeen leidde tot een afrekening tussen de beide contractspartijen, resulterend in een aanspraak van belanghebbende op B ad f 4.232,38.
2.2. Op 12 december 2000 heeft B belanghebbende ter tekening een overeenkomst toegezonden met een begeleidend schrijven. Deze overeenkomst, ziende op het leasen van aandelen door belanghebbende bij B onder de naam "Beleggen met Bonus", bevat - voor zover hier van belang - de volgende tekst:
" (…) De ondergetekenden, (…) B (…) en (…) X (…) hierna te noemen "lessee"
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
1. Lessee least van B, gelijk deze aan lessee verleast, de hierna te noemen aandelen/effecten, verder ook te noemen "de waarden"
(…)
aankoop/valutadatum: 11-12-2000 rentepercentage p.m.: 0,96 %
(…)
fonds: ABN AMRO AEGON ING
aankoopkoers: € 26,15 € 48,27 € 84,00
aantal 70 38 21
aankoopbedrag totaal: € 1.830,50 € 1.834,26 € 1.764,00
aankoopbedragen totaal: € 5.428,76 f 11.963,41
totaal te betalen rente tijdens
de looptijd van deze lease-overeenkomst: € 1.872,72 f 4.126,93
totaal overeengekomen leasesom: € 7.301,48 f 16.090,34
2. Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 36 maanden
(…)
3. De leasesom bedraagt:
a. een termijn van zegge f 4.126,93 (€ 1.872,72) (…) deze termijn dient te worden voldaan op
of omstreeks de 1e van de maand volgend op de aankoopdatum.
b. een termijn van ¦ 100 (…)
c. het restant van zegge ¦ 11.863,41 (…)
(…)
5. Zodra lessee al datgene aan B heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.
(…)
9. Lessee verklaart door ondertekening van deze lease-overeenkomst bekend te zijn met de
Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van B zoals die zijn afgedrukt aan ommezijde, alsmede de toepasselijkheid daarvan op deze lease-overeenkomst te aanvaarden.
10. Deze lease-overeenkomst wordt geacht niet tot stand te zijn gekomen en lessee kan aan deze
lease-overeenkomst geen rechten ontlenen indien B deze lease-overeenkomst niet
binnen 5 werkdagen na dagtekening door lessee getekend heeft terugontvangen, tenzij B anders beslist.
Aldus overeengekomen en getekend te: Q d.d. 12 december 2000
Handtekening Lessee: Handtekening B:".
De overeenkomst is namens B ondertekend.
2.3. Het onder 1.3 vermelde begeleidende schrijven van 12 december 2000 van B aan belanghebbende vermeldt, voor zover hier van belang, het navolgende:
"Geachte heer X,
Met dank voor uw aanvraag sturen wij u hierbij de overeenkomst Beleggen met Bonus en de bijbehorende fiscale opinie. Ook voor u wordt Beleggen met Korting dus Beleggen met Bonus!
(…)
Controleer alstublieft de gegevens op uw overeenkomst en stuur het voor ons bestemde exemplaar vandaag nog op in de bijgaande envelop. Uw eenmalige inleg wordt verrekend uit de opbrengst van uw overeenkomst Beleggen met Korting. De exacte afrekening daarover ontvangt u zo snel mogelijk thuis".
2.4. Op 18 december 2000 heeft B aan belanghebbende een brief gestuurd met, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
"Geachte heer X,
Onlangs stuurden wij u de bovengenoemde overeenkomst Beleggen met Bonus, met het verzoek het voor ons bestemde exemplaar aan ons te retourneren.
Helaas hebben wij uw getekende overeenkomst nog niet ontvangen. En dat is jammer, want zo kunt u niet profiteren van de unieke mogelijkheden van Beleggen met Bonus (…)
Stuur dus de overeenkomst vandaag nog aan ons retour in de gratis antwoordenvelop (…)
Wij danken u voor uw medewerking en vertrouwen erop uw overeenkomst binnenkort ter verdere afhandeling te mogen ontvangen".
2.5. Bij separaat schrijven van 18 december 2000 heeft B aan belanghebbende, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
"Geachte heer X,
Zoals met u afgesproken hebben wij recentelijk enkele transacties voor u uitgevoerd als gevolg van uw beëindigde contract. In het onderstaande krijgt u een overzicht van deze transacties en de bedragen die daarmee gemoeid zijn.
Beëindigde overeenkomst:
90016849 verkocht uw netto opbrengst fl. 4.232,38
De opbrengst van uw overeenkomst werd als volgt verwerkt:
Vooruitbetaling overeenkomst Beleggen met Bonus 90183787 fl. 4.126,93
Uitbetaling naar uw rekeningnummer fl. 105,45
__________
Totaal fl. 4.232,38".
2.6. Op 2 januari 2001 heeft B aan belanghebbende een brief gezonden met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
"Geachte heer X,
Naar aanleiding van uw aanmelding kochten wij enkele weken geleden de aandelen voor uw bovengenoemde overeenkomst Beleggen met Bonus aan. (…)
Helaas hebben wij uw getekende overeenkomst nog steeds niet ontvangen. En zo kan Beleggen met Bonus natuurlijk niet voor u aan het werk. Daarom ons dringende verzoek uw overeenkomst nu zo snel mogelijk aan ons retour te sturen.
Indien wij uw getekende overeenkomst niet binnen een week na dagtekening van deze brief hebben ontvangen zullen wij deze tot onze spijt moeten annuleren. Stuur de overeenkomst dus vandaag nog op! (…)".
2.7. Belanghebbende heeft de voornoemde overeenkomst op 8 januari 2001 ondertekend en aan B geretourneerd. Hij deed dat niet eerder omdat hij van 10 december 2000 tot 8 januari 2001 in het buitenland verbleef. B en belanghebbende hebben na deze ondertekening en retourzending verder uitvoering gegeven aan de overeenkomst zoals deze reeds op 12 december 2000 was beschreven.
2.8. Belanghebbende heeft aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 94.288. De definitieve aanslag werd conform deze aangifte opgelegd. Bij bezwaar heeft belanghebbende verzocht om een aftrek van ¦ 4.126,93. Bij de uitspraak op het bezwaar werd deze aftrek geweigerd en de definitieve aanslag gehandhaafd.
De standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval de overeenkomst "Beleggen met Bonus" tussen B en belanghebbende vóór 1 januari 2001 is gesloten, de alsdan op grond van die overeenkomst door belanghebbende in december 2000 betaalde rentesom ad ¦ 4.126,93, als persoonlijke-verplichtingenrente over het jaar 2000 aftrekbaar is voor belanghebbende.
3.2. Partijen strijden echter over de vraag óf die overeenkomst voor die datum is gesloten. Belanghebbende stelt dat zulks het geval is, waarbij hij aanvoert dat de financiële aspecten van de overeenkomst in december 2000 reeds alle geregeld waren en dat de door hem verschuldigde rentesom in december 2000 is betaald. De inspecteur bestrijdt dit, stellend dat de overeenkomst pas door de ondertekening door belanghebbende op 8 januari 2001 tot stand is gekomen, hetgeen naar zijn stelling onder meer volgt uit de tekst van de brief van B aan belanghebbende van 2 januari 2001. De rentesom ad ¦ 4.126,93 is derhalve - als uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting - niet eerder dan op het moment van totstandkoming van die overeenkomst op 8 januari 2001, verrekend en aftrekbaar, zodat belanghebbende terzake geen aftrek geniet over het jaar 2000, aldus de inspecteur.
De beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof verstaat het standpunt van belanghebbende aldus dat de overeenkomst "Beleggen met Bonus", zoals schriftelijk vastgelegd door B op 12 december 2000, reeds vóór danwel laatstelijk óp die datum tussen B en belanghebbende is gesloten krachtens een daartoe strekkend aanbod van de ene contractpartij en een daartoe strekkende aanvaarding van dat aanbod door de andere contractpartij. Belanghebbende heeft immers niet gesteld, noch is anderszins gebleken of aannemelijk geworden, dat er na 12 december 2000 doch voor 8 januari 2001 enige wilsuiting van B of belanghebbende is geweest op grond waarvan een vigerend aanbod tot de genoemde overeenkomst werd aanvaard en de overeenkomst (derhalve: op een moment gelegen tussen die twee data) tot stand kwam. Of het standpunt van belanghebbende hout snijdt, zal dienen te blijken op grond van feiten en omstandigheden waarvan hij de bewijslast draagt, gelet op het feit dat hij aanspraak maakt op een aftrekpost.
4.2. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld omtrent de verhouding en/of de contacten tussen hem en B vóór of uiterlijk op 12 december 2000, waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van het genoemde aanbod en de aanvaarding daarvan. Ook aan het bestaan van de andere overeenkomst - "Beleggen met Korting" - tussen belanghebbende en B en aan de beëindiging daarvan begin december 2000, komt in dit verband geen betekenis toe. Of desondanks van dat aanbod en die aanvaarding sprake was, zal het Hof derhalve (gelijk ook partijen doen) beoordelen aan de hand van de tekst van de schriftelijke vastlegging op 12 december 2000 van de overeenkomst "Beleggen met Bonus" en aan de hand van de tekst van de inhoud van de overige, hiervoor onder 1 weergegeven, bescheiden.
4.3. Belanghebbende heeft er op zichzelf bezien terecht op gewezen dat de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst op 12 december 2000 bepalingen bevat waarvan de inhoud is bepaald naar een tijdstip vóór 1 januari 2001 (de aankoopdatum van de aandelen en de kennelijk op basis van die datum berekende koers, aankoopsom en leasevergoeding), doch daar staat tegenover dat de (uiteindelijke) contractspartijen het vanuit handelsoogpunt kennelijk beiden opportuun vonden de aldus omschreven rechten en plichten gedurende een looptijd van 36 maanden tussen hun toepasselijk te doen zijn. Gelet daarop is een en ander van beperkte betekenis voor de vraag of de overeenkomst in december 2000 tot stand kwam of begin januari 2001.
4.4. Voorts moet belanghebbende worden toegegeven dat B reeds in december 2000 is overgegaan tot de aankoop van de in de overeenkomst beschreven aandelen en tot de verrekening van de eerst verschuldigde (rente-)termijn met belanghebbendes aanspraak op B uit de beëindigde overeenkomst "Beleggen met Korting", doch daarbij dient de reële mogelijkheid in het oog te worden gehouden dat die overeenkomst toen nog niet gesloten was, maar dat B, vooruitlopend en vertrouwend op de totstandkoming van die overeenkomst kort nadien, de genoemde stappen heeft ondernomen teneinde veilig te stellen dat de overeenkomst zonder belemmering kon worden uitgevoerd, wanneer deze eenmaal zou zijn gesloten. Het reële karakter van laatstgenoemde mogelijkheid volgt uit de bewoordingen van B in haar brieven aan belanghebbende van 12 en 18 december 2000, aangezien zij in die brieven aandringt op het per ommegaande ("vandaag nog") aan haar retourneren van de door belanghebbende getekende overeenkomst.
4.5. Daarentegen bevat de tekst van de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst op 12 december 2000 sterkere aanwijzingen dat die overeenkomst eerst door ondertekening door belanghebbende tot stand zou komen, gelet op het aldaar bepaalde sub 9 en sub 10. In sub 9 is immers bepaald dat belanghebbende door die ondertekening niet alleen verklaart kennis te dragen van de inhoud van de aldaar genoemde Bijzondere Voorwaarden, doch dat hij de toepasselijkheid daarvan door die ondertekening aanvaardt. Belanghebbendes ondertekening is derhalve bepalend voor de totstandkoming van tenminste een deel van de inhoud van de overeenkomst. Daar geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden die de slotsom rechtvaardigen dat B en belanghebbende hun overeenkomst "in gedeelten" hebben gesloten, dat wil zeggen door meer dan één (telkens op bepaalde rechten of plichten betrekking hebbend) aanbod met bijbehorende aanvaarding, vormt zulks een krachtige aanwijzing dat de tekst van 12 december 2000 betrekking had op een door B aan belanghebbende gedaan aanbod en dat op dat aanbod nog belanghebbendes aanvaarding (in de vorm van ondertekening) diende te volgen, wilde die overeenkomst tussen beiden van kracht worden. Zulks geldt eveneens voor het bepaalde in sub 10, dat immers de kennelijke strekking heeft dat de overeenkomst niet geldt (tenzij B anders beslist) indien belanghebbende de overeenkomst niet tekent en niet tijdig retourneert.
4.6. Soortgelijke aanwijzingen ten gunste van het standpunt van de inspecteur zijn bovendien te vinden in de tekst van de brieven van B aan belanghebbende van 18 december 2000 en 2 januari 2001. Immers schrijft B in eerstgenoemde brief dat belanghebbende zonder diens ondertekening niet kan profiteren van de mogelijkheden van de overeenkomst en in laatstgenoemde brief dat zij in dat geval natuurlijk niet voor belanghebbende aan het werk kan. Weliswaar vermeldt B daarbij dat zij, wanneer zij de door belanghebbende getekende overeenkomst niet binnen een week nadien in haar bezit heeft, deze zal moeten annuleren, doch gelet op de voormelde overige aanwijzingen vóór het standpunt van de inspecteur mag niet worden uitgesloten dat B in bedoelde brief heeft bedoeld te stellen dat niet de overeenkomst, maar haar aanbod tot die overeenkomst zou vervallen. Een aanwijzing daarvoor kan gevonden worden in het feit dat de bewoordingen van de brief van 2 januari 2001 door een niet-formele toon worden gekenmerkt.
4.7. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat er weliswaar aanwijzingen te vinden zijn die pleiten voor het door belanghebbende bepleite standpunt, doch dat er meer en zwaarwegender aanwijzingen te vinden zijn die pleiten voor het standpunt van de inspecteur. Nu belanghebbende geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot zijn gelijk zouden kunnen leiden, moet daarom worden geoordeeld dat belanghebbende de gronden waarop hij de in geschil zijnde aftrek claimt, niet aannemelijk heeft gemaakt. Waar aldus geoordeeld moet worden dat de overeenkomst "Beleggen met Bonus" tussen belanghebbende en B eerst op 8 januari 2001 tot stand is gekomen, kan ook eerst op die datum gesproken worden van rente die belanghebbende op grond van die overeenkomst verschuldigd is. De inspecteur heeft de geclaimde aftrek over het jaar 2000 derhalve terecht geweigerd. Het gelijk is aan de inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 8 maart 2002 door mr. Steenbergen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.