Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
de uitspraak met dagtekening 11 juli 2000 van het Hoofd afdeling belastingen van de gemeente Hoorn, verweerder, betreffende de aanslag gemeentelijke belastingen 1999 en een beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Hoorn is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 maart 2002.
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover betrekking hebbend op de waardebeschikking;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Hoorn tot ƒ 429.000 (€ 194.671);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 520,70 (ƒ 1.147,47) en wijst de gemeente Hoorn aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de gemeente Hoorn het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak a-straat 1 te Hoorn (hierna: het object). Bij een op naam van belanghebbende gestelde beschikking met dagtekening 29 september 1999 heeft verweerder de waarde van het object naar de waardepeildatum 1 januari 1995 vastgesteld op ƒ 455.000. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de waarde van het object gehandhaafd en het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Bij beschikking van 16 februari 2001 is de waarde ambtshalve verminderd tot ƒ 440.000.
2. Het object bestaat uit een perceel grond met een oppervlakte van 515m² en daarop een in 1999 gebouwd woonhuis. Bij het huis hoort een aangebouwde garage.
3. In geschil is of de waarde welke met inachtneming van artikel 17, tweede lid, en artikel 18 van de Wet waardering onroerende zaken op 1 januari 1995 aan het object moet worden toegekend op ƒ 440.000 moet worden vastgesteld, zoals verweerder stelt, dan wel op ƒ 429.000, zoals belanghebbende voorstaat.
4. Op 6 december 1999 heeft verweerder belanghebbende een van dezelfde datum voorzien taxatieverslag gezonden waarin de waarde van het object aan de hand van marktgegevens betreffende de woning b-straat 1 is bepaald op ƒ 455.000. De woning b-straat 1 is op 6 augustus 1994 verkocht voor ƒ 360.000. Voor het object is het taxatieverslag uitgegaan van een inhoud van het hoofdgebouw van het object van 750m³ en een kaveloppervlakte van 515m². De waarde van het object op de waardepeildatum is gespecificeerd naar (750m³ x ƒ 404 =) ƒ 303.000 voor de waarde van het hoofdgebouw, ƒ 13.000 voor de waarde van het bijgebouw en ƒ 139.000 voor de waarde van de kavel.
5. In de bezwaarfase heeft belanghebbende een vergelijking gemaakt met de woningen gelegen aan a-straat 2, 3 en 4 te Hoorn, waarvan de vastgestelde waarde respectievelijk ƒ 452.000, 407.000 en ƒ 433.000 bedraagt. Bij de bestreden uitspraak schrijft verweerder onder meer:
"Met betrekking tot de verschillen in de m³ inhoud van het object in vergelijking met a-straat 2, 3 en 4 kan worden vastgesteld dat de inhoud van het onderhavige object afwijkt van de door u genoemde vergelijkbare objecten.
De reden hiervan is dat een van de twee garages bij de woning is getrokken, zodat deze inhoud toeneemt met circa 69m³. Door deze toename stijgt de waarde van het object ten opzichte van de genoemde vergelijkbare objecten".
6. In verband met het gereedkomen van de woning van het object in 1999 heeft verweerder inmiddels bij beschikking van 29 februari 2000 de waarde per 1 januari 1995 voor het jaar 2000 vastgesteld op ƒ 491.000. Het bijbehorende "taxatieverslag woningen" vermeldt als inhoud circa 750m³ van de vrijstaande woning en als bijgebouw een aangebouwde garage. Voorts worden marktgegevens vermeld van de woningen gelegen c-straat 1, d-straat 1 en e-straat 1 met een verkoopprijs van respectievelijk ƒ 405.000 (26 december 1995), ƒ 395.000 (11 april 1994) en ƒ 390.000 (22 juli 1994) en waardegegevens van a-straat 2, 3 en 4 met een waarde van respectievelijk ƒ 485.000, ƒ 440.000 en ƒ 467.000.
7. Belanghebbende heeft een in zijn opdracht door Y, gediplomeerd WOZ-taxateur, opgemaakt taxatierapport van 17 november 2000 in het geding gebracht. Als doel van de taxatie staat vermeld: "indiening bezwaarschrift WOZ taxatie". In de begeleidende brief van 16 november 2000 van dit taxatierapport verklaart Y dat "De inhoud van het hoofdgebouw van de panden te Hoorn, a-straat 2, 3 en 4 aan elkaar gelijk zijn en deze door mij aan de hand van de tekeningen is vastgesteld op circa 680 m³." In de brief schrijft hij tevens dat "de garage/berging, noch een gedeelte daarvan, niet bij het hoofdgebouw is getrokken". Bij de vaststelling van de waarde van het object heeft hij erop gewezen dat de onder 4 genoemde waarde van ƒ 455.000 uitgaat van een inhoud van 750m³ van het hoofdgebouw en dat dit in overeenstemming met de gemeente 686m³ moet zijn. Ervan uitgaande dat het hoofdgebouw 64m³ kleiner is dan de 750m³ waarvan verweerder uitging, heeft Y de WOZ-waarde van het object per 1 januari 1995 bepaald op (ƒ 455.000 - (64m² x ƒ 404) =) ƒ 429.000.
8. In een brief van 16 februari 2001 aan belanghebbende schrijft verweerder onder meer:
"Ik heb vastgesteld dat er sprake is van een, ten opzicht van de oorspronkelijk verleende bouwvergunning, vergrote garage/berging op het perceel a-straat 1.
Ten onrechte is dit door de adviseur van de gemeente aangeduid als ruimte die gevoegd is bij de woonruimte."
9. Partijen houdt uiteindelijk verdeeld of de kleinere inhoud van het hoofdgebouw gevolg heeft voor de waarde van het bijgebouw, waarvan verweerder aanneemt dat het daarbij gaat om een vergrote garage en de waarde daarvan dient toe te nemen met ƒ 11.000, zodat de totale waarde naar zijn opvatting dient uit te komen op (ƒ 455.000 - ƒ 29.000 + ƒ 11.000 =) ƒ 440.000. Naar het oordeel van het Hof heeft de gemeente niet aannemelijk gemaakt dat het bijgebouw als garage destijds te laag is gewaardeerd zodat, nu er overigens geen bezwaren bestaan tegen de taxatie van Y en verweerder heeft erkend dat een fout is gemaakt en dat de taxatiekosten van belanghebbende voor rekening van de gemeente Hoorn behoren te komen, er geen reden is de taxatie van Y niet te volgen. Het gelijk is aan belanghebbende.
10. Het Hof acht termen aanwezig voor de veroordeling van verweerder in de kosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in het onderhavige geval in aanmerking de kosten van het door Y opgemaakte taxatierapport ad ƒ 937,47 en de kosten, ƒ 210, van het schriftelijke advies dat de vereniging eigen huis aan belanghebbende op diens verzoek in de beroepsfase heeft uitgebracht. In euro's bedragen die kosten gezamenlijk € 520,70.
De uitspraak is gedaan op 26 maart 2002 door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.