ECLI:NL:GHAMS:2002:AE1414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2926
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Vrouwenvelder
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten voor haartransplantatie niet aan te merken als ziektekosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2002 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen een beslissing van het Hoofd van de Belastingdienst P, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000. De kern van het geschil betreft de vraag of de kosten van een haartransplantatie, die door belanghebbende zijn gemaakt ter hoogte van ƒ 25.000, kunnen worden aangemerkt als ziektekosten in de zin van artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Belanghebbende, geboren in 1937, stelde dat zijn kaalheid op zichzelf een ziekte is en dat hij psychische problemen ondervond als gevolg van deze kaalheid. Het Hof oordeelde echter dat kaalheid op zich geen ziekte is en dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn kaalheid het gevolg was van een ziekte of dat er psychische problemen waren die als ziekte konden worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de kosten van de haartransplantatie niet als ziektekosten konden worden beschouwd, omdat er geen bewijs was dat de kaalheid leidde tot een psychische stoornis of lijden.

De uitspraak benadrukt dat het enkele feit dat belanghebbende aanzienlijke kosten heeft gemaakt voor de haartransplantatie niet voldoende is om deze kosten als ziektekosten te kwalificeren. Het advies van de arts die de haartransplantatie heeft uitgevoerd, werd ook niet als voldoende bewijs gezien om de kosten als ziektekosten aan te merken. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien belanghebbende in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 23 augustus 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 maart 2002.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is geboren in 1937. In geschil is of de door belanghebbende gemaakte kosten van ƒ 25.000 voor een haartransplantatie zijn aan te merken als kosten van ziekte als bedoeld in artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
2. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbendes gedeeltelijke kaalhoofdigheid het gevolg of bijverschijnsel was van enige zich bij hem voorgedaan hebbende ziekte (bijvoorbeeld een infectieziekte) of van gebruik van geneesmiddelen wegens een ziekte, bestraling en dergelijke. Belanghebbende noemt kaalheid of kaal worden op zich al een ziekte. Naar 's Hofs oordeel kan een bij mannen van de leeftijd van belanghebbende als natuurlijk verschijnsel beginnende en daarna voortschrijdende kaalheid op zich echter niet als een ziekte in de zin van artikel 46 van de Wet worden aangemerkt. Wanneer zich als gevolg van kaalhoofdigheid een psychische stoornis of een psychisch lijden voordoet of gaat voordoen, kan deze stoornis of dat lijden wel als ziekte in vorenbedoelde betekenis worden beschouwd. Belanghebbende stelt dat dit bij hem het geval. Tot steun van deze stelling wijst hij erop dat hij een aanzienlijk bedrag aan de haartransplantatie heeft uitgegeven. Voorts stelt hij dat hij zelf als enige kan beoordelen of hij door zijn kaalheid psychische problemen heeft. Belanghebbende voert nog aan dat dr. A, de arts die uiteindelijk de haartransplantatie heeft uitgevoerd, zijn beslissing tot haartransplantatie ondersteunde.
3. Het Hof neemt aan dat belanghebbende door zijn kaalhoofdigheid enige psychische problemen ondervond. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende evenwel niet aannemelijk gemaakt dat deze psychische problemen een zodanige ernst en omvang hadden dat deze als ziekte in de zin van artikel 46 van de Wet konden worden aangemerkt. Daarbij merkt het Hof op dat uit het enkele feit dat belanghebbende aan de kosten van de haartransplantatie een aanzienlijk bedrag heeft besteed, nog niet voortvloeit dat uit zijn kaalhoofdigheid psychische problemen voortvloeiden. Het door belanghebbende vermelde advies van dr. A doet evenmin af aan 's Hofs oordeel, nu dit advies slechts betrekking heeft op de technische mogelijkheden - het hebben van een gezonde haarkrans - om een haartransplantatie uit te voeren.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 21 maart 2002 door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.