ECLI:NL:GHAMS:2002:AE0912

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/00829
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Boersma
  • mr. Brands
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2002 uitspraak gedaan in het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd door de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had op 20 februari 2001 zijn auto geparkeerd in de Rivierenbuurt en had een parkeerkaartje gekocht, maar ontving desondanks een naheffingsaanslag. Tijdens de zitting verklaarde de belanghebbende dat hij zich op dezelfde dag had gemeld bij het betaalkantoor om het originele parkeerkaartje te tonen, maar dat de ambtenaar daar niets voor hem kon doen. De inspecteur van Stadstoezicht betwistte deze gang van zaken niet, maar stelde dat de naheffingsaanslag niet vernietigd kon worden zonder het originele kaartje. Het Hof oordeelde dat de gemeente Amsterdam de proceskosten van de belanghebbende moest vergoeden, omdat het niet uitsluitend aan de belanghebbende te wijten was dat de procedure was gevoerd. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en gelastte de gemeente om het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat bij gegrondverklaring van het beroep de aan te wijzen rechtspersoon het griffierecht moet vergoeden. De belanghebbende had ook verzocht om een schriftelijke uitspraak, wat mogelijk is binnen vier weken na de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de directeur Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, verweerder, gedagtekend 5 maart 2001, op het bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag parkeerbelastingen, inclusief kosten.
Het beroep is behandeld op de zitting van 8 januari 2002.
BESLISSING
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak en de naheffingsaanslag,
- gelast de gemeente Amsterdam het griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden en
- veroordeelt de gemeente Amsterdam tot het betalen van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 32,90.
GRONDEN
1. Op 20 februari 2001 heeft belanghebbende zijn personenauto geparkeerd in Amsterdam in het gebied aangeduid als "Zuideramstel", Rivierenbuurt 2. Hij heeft blijkens het overgelegde parkeerkaartje rond 14.56 uur de verschuldigde parkeerbelasting ad f 3,- voldaan voor een tijdsduur aflopend om 15.51 uur. Om 15.38 uur heeft een medewerker van Stadstoezicht een naheffingsaanslag opgelegd.
In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende verklaard dat hij niet het originele parkeerkaartje wenste toe te zenden maar dat hij dit thuis ter inzage had liggen; belanghebbende had wel een kopie bijgevoegd. Op een aanvullend verzoek van Stadstoezicht heeft hij geweigerd het originele kaartje toe te sturen.
Bij het beroepschrift heeft hij het originele kaartje als bijlage gevoegd.
2.1. Ter zitting heeft belanghebbende, in aansluiting op het gestelde in de stukken, verklaard dat hij zich diezelfde dag tussen 16.00 en 16.15 uur had gemeld bij het aangewezen betaalkantoor op het Beukenplein en het originele parkeerkaartje had getoond aan een dienstdoende (vrouwelijke) ambtenaar; dat deze bij afwezigheid van de chef had gesteld niets voor hem te kunnen doen. De inspecteur heeft deze gang van zaken niet betwist.
Verder heeft belanghebbende nog verklaard dat hij het originele kaartje niet naar Stadstoezicht wilde sturen omdat hij dan zijn bewijs kwijt was en dat zijn proceskosten bestaan uit f 72,50 aan verletkosten.
2.2. Ter zitting heeft de Inspecteur Fiscale zaken Particulieren, optredend namens verweerder, nog gesteld dat hij met het oog op fraude geen genoegen neemt met een kopie van het parkeerkaartje; dat de naheffingsaanslag vernietigd kan worden nu belanghebbende bij het beroepschrift het originele kaartje heeft overgelegd en dat de medewerkers van het betaalkantoor niet bevoegd zijn de naheffingsaanslag te vernietigen; dat hij wil aannemen dat de verletkosten van belanghebbende f 72,50 zijn geweest.
3.1. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen uitsluitend nog in geschil is of belanghebbende onnodig een procedure heeft gestart en of dit zou moeten leiden tot het achterwege blijven van een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
3.2. Artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevat de dwingende bepaling dat bij het gegrond verklaren van het beroep de aan te wijzen rechtspersoon het griffierecht dient te vergoeden. Nu het beroep gegrond verklaard wordt ziet het Hof geen ruimte, wat daarvan ook de gronden zouden kunnen zijn, een andere beslissing te geven.
3.3. Wanneer het Hof het beroep van een belanghebbende gegrond verklaart geldt dat de aan te wijzen rechtspersoon als regel de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. Deze regel lijdt uitzondering wanneer het uitsluitend aan de belanghebbende te wijten is dat de procedure voor het gerechtshof is gevoerd (zie Hoge Raad 24 juli 2001, BNB 2001/349). Van een dergelijke uitzondering is naar het oordeel van het Hof in dit geval geen sprake. Daarbij acht het Hof met name van belang, wat er zij van de mogelijkheid dat de ambtenaar van Stadstoezicht in eerste instantie een onjuiste waarneming heeft gedaan, dat belanghebbende zich tijdens de openingstijden van het aangewezen betaalkantoor met het originele parkeerkaartje heeft gemeld bij een ambtenaar van vlees en bloed en de organisatie van Stadstoezicht niet op die manier was toegerust dat voor belanghebbende enige zekerheid bestond dat de opgelegde naheffingsaanslag zou worden vernietigd.
Nu de omvang van de proceskosten niet in geschil is, zal het Hof het te vergoeden bedrag vaststellen op het gestelde bedrag van f 72,50.
De uitspraak is gedaan op 22 januari 2002 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.