ECLI:NL:GHAMS:2002:AD9763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/00094
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Dutmer
  • K. Kostense
  • J. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing tabeltarief op bonus verstrekt door werkgever aan werknemer in het kader van overname

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 februari 2002 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende, een manager bij F B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of een bonus van ƒ 120.000, verstrekt aan belanghebbende in het kader van een overname, onderworpen is aan het tabeltarief van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de inspecteur, die de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1998 had gehandhaafd. De inspecteur concludeerde tot bevestiging van zijn uitspraak.

De bonus werd door de werkgever verstrekt om belanghebbende aan de onderneming te binden, gezien haar lange dienstverband van 18 jaar en de overname van de aandelen door een nieuwe eigenaar. De werkgever wilde voorkomen dat belanghebbende, die mogelijk elders een hogere beloning kon krijgen, de onderneming zou verlaten. Belanghebbende stelde dat de bonus was bedoeld ter compensatie van gederfde inkomsten, maar het Hof oordeelde dat de bonus niet was verstrekt om te voorkomen dat zij elders zou gaan werken, maar om haar te motiveren om bij de F B.V. te blijven.

Het Hof concludeerde dat de bonus terecht aan het tabeltarief was onderworpen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zij recht had op een bepaald bedrag aan inkomsten dat gederfd zou zijn. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien belanghebbende in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 3 januari 2001, ingediend door mr. A (A Belastingadviseurs) te B als haar gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 28 november 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
1.2. Voormelde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 234.462, geheel belast tegen het tabeltarief. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 234.462, waarvan een bedrag ad ƒ 120.000 te belasten tegen het bijzondere tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.4. Ter zitting van 9 oktober 2001 zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van C, voormalig administrateur van belanghebbendes werkgever, alsmede mr. D namens de inspecteur. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met een bijlage overgelegd. De inspecteur heeft van de bijlage kennis kunnen nemen. Het beroep van E inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, met kenmerk 01/95, is gelijktijdig behandeld.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1945 en ongehuwd, is in het onderhavige jaar als manager werkzaam bij de F B.V., ook wel genoemd G B.V. (hierna: de F). Op 1 juli 1998 zijn de aandelen in de F overgenomen door H. In het kader van deze overname is aan drie werknemers van de F, waaronder belanghebbende, een bonus verstrekt. Zij is op dat moment ongeveer 18 jaar bij de F in dienstverband werkzaam. De aan belanghebbende in het jaar 1998 verstrekte bonus bedraagt ƒ 120.000.
2.2. In een door de directie van de F aan belanghebbende gerichte brief van 25 september 1998, die door belanghebbende voor akkoord is ondertekend, staat onder meer het volgende vermeld:
"You are already for years employed at the company and obviously had a personal bond with the former owners that build the company. The present owners and board of directors are of the opinion that you are an irreplaceable employee of G B.V. and her subsidiaries, which they would not be severed.
Due to the fact that the company will change its manner of operation in the coming years, and in view of the fact that there is no personal relationship yet with the present owners, G B.V. decided to awarded you a special bonus of gross Dfl. 120,000.
This premium is awarded to you because (...) to prevent you from leaving the company in connection with the aforementioned sale of shares and the new business culture. Moreover, we are aware of the fact that you could earn a higher salary elsewhere. As we want you to stay with the company this premium is a compensation for the missed higher salary.
The premium will be paid at once at September 25th 1998 under the condition that you will stay with the company until September 2001. However, if you on your initiative end your contract of employment before September 2001 you will have to refund 1/3 of the total gross payment (...) for each year (...) you did not stay with the company.
(...)
The board of directors and the owners (...) look forward to a long and productive co-operation."
2.3. De onder 1.4 vermelde bijlage betreft een brief, gedagtekend 29 mei 2001, van het H (hierna: H), gericht aan belanghebbende waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"It has been quite some time since we last communicated. I want to bring you up to date on (...) (H) activities in Europe since I offered you the European Operations Manager position during my last visit to Amsterdam three years ago.
(...)
Now that we are confident that these programs can be continued on a regular basis, we are again looking at our options for expanding our programs within Europe. (...)
Obviously, Amsterdam would be a logical location and we are interested to know if you are now in a position to consider full time employment. As you know, the responsibilities cover conference logistical efforts (...); conference promotional efforts; conference program development and general office management.
I look forward to hearing from you and to learning if you have any interest in the possibility of managing an Amsterdam office for H Europe."
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het aan belanghebbende betaalde bedrag van ƒ 120.000 is onderworpen aan het tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB), omdat het is genoten ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten dan wel ter zake van het staken of nalaten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 31, eerste respectievelijk tweede lid van de Wet IB.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting is namens belanghebbende - kort samengevat - nog het volgende toegevoegd.
Wellicht is door de F bij de toekenning van de bonus rekening gehouden met beide elementen, voor een deel bindingspremie en voor een deel verhinderingspremie. Ik kan geen concrete jurisprudentie noemen waarin deze mogelijkheid is gehanteerd.
Er zijn geen concrete onderhandelingen met H geweest. Wanneer de gesprekken van drie jaar geleden nu precies tussen belanghebbende en H hebben plaatsgevonden, is mij niet bekend. Het wereldje is erg klein. Toen bekend werd van de overname, werden de werknemers gelijk benaderd. Er is toen terstond besloten om bonussen toe te kennen om de betreffende werknemers te behouden. De brief van H heeft verder geen vervolg meer gehad. H is geen concurrent van de F en is daarmee ook niet op een of andere wijze gelieerd. H is een bedrijf dat congressen organiseert. Belanghebbende zou bij een overstap haar specifieke wijnkennis kunnen gebruiken bij het geven van bijvoorbeeld wijncongressen en op die manier toch concurrerend met haar werkgever kunnen optreden.
4.3. Ter zitting heeft de inspecteur - kort samengevat - nog het volgende toegevoegd.
In de overeenkomst staat niets vermeld over andere werkgevers. De bonus is uitsluitend toegekend om personeel te behouden in verband met de omstandigheden op de arbeidsmarkt. Het gaat in dit geval om het behoud van een ervaren wijnhandelaar. De overgelegde brief is nota bene drie jaar later geschreven. Ik ben er geen voorstander van om de bonus te zien als een waarmee met beide elementen rekening is gehouden, het is alles of niets.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende stelt primair dat de eenmalige uitkering is genoten ter zake van het staken of het nalaten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid van de Wet IB. Belanghebbende stelt dat de uitkering is gedaan om verstoring van concurrentieverhoudingen te voorkomen en dat de nieuwe aandeelhouders van de F wilden voorkomen dat belanghebbende elders een dienstbetrekking zou aanvaarden aangezien de onderhandelingen daartoe reeds geopend waren.
5.2. Uit de onder 2.2 vermelde brief blijkt dat de F de onderhavige bonus ten bedrage van ƒ 120.000 in eerste instantie heeft verstrekt om belanghebbende als een onvervangbare werkneemster in het belang van de continuïteit van de onderneming, ook onder de - na verkoop van de aandelen ontstane - nieuwe verhoudingen, aan de vennootschap te binden. Dat zulks verstoring van concurrentieverhoudingen, die mogelijkerwijs zou optreden indien zij elders dan bij de F zou gaan werken, voorkomt, moge juist zijn, maar dat de bonus mede om die reden is verstrekt valt uit de vorenbedoelde brief niet op te maken. Mitsdien kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de bonus aan belanghebbende is verstrekt om te bereiken dat zij werkzaamheden - elders - niet zou gaan verrichten, maar moet worden geoordeeld dat die bonus integendeel is verstrekt om belanghebbende ertoe te bewegen werkzaamheden - bij de F - wel te verrichten. Artikel 31, tweede lid van de Wet IB is alsdan niet van toepassing.
5.3. Belanghebbende stelt subsidiair dat de eenmalige uitkering is genoten ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Wet IB. Van inkomstenderving kan slechts sprake zijn indien het inkomsten betreft waarop belanghebbende rechtens aanspraak had. In de onder 2.3 vermelde brief wordt melding gemaakt van de heropening van een drie jaar eerder gedane aanbieding. Hoewel in de brief van september 1998 gewag wordt gemaakt van gemist hoger salaris, is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat die aanbieding destijds heeft geresulteerd in een enigszins geconcretiseerd recht op grond waarvan zij aanspraak kon maken op een zeker bedrag aan inkomsten, noch dat er concrete salarisonderhandelingen hebben plaatsgehad. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de bonus is verstrekt om een gemis aan concreet salaris in de toekomst te compenseren.
Hiervoor is de brief van mei 2001 niet toereikend en is overigens geen bewijs bijgebracht. Naar het oordeel van het Hof kan alsdan niet worden gezegd dat de bonus is genoten ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet IB.
5.4. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur en is de onderhavige bonus terecht aan het tabeltarief onderworpen.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een van de partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 12 februari 2002 door mrs. Dutmer, voorzitter, Kostense en Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.