Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 oktober 1999, ingediend door A te B. Het beroep, aangevuld bij brief van 22 november 1999, is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 17 september 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996.
1.2. De bij de naheffingsaanslag met dagtekening 25 maart 1999 vastgestelde omzetbe-lasting bedraagt f 54.085. Daarbij heeft de inspecteur een verhoging van f 54.085 opge-legd, waarvan f 27.043 is kwijtgescholden. Na bezwaar heeft de inspecteur bij de bestre-den uitspraak de omzetbelasting op vastgesteld f 47.065, de verhoging na 50% kwijt-schelding op f 23.532 en de heffingsrente op f 4.744.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de omzetbelasting tot op f 6.503. Voorts strekt het beroep tot vermindering van de verhoging tot op, zo mogelijk, nihil en tot herziening van de heffingsrente.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarin geeft hij het Hof in over-weging de bestreden uitspraak te bevestigen.
1.4. Ter zitting van 13 april 2001 zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van C, als-mede namens de inspecteur D, vergezeld van E. Namens belanghebbende is een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud daarvan geldt als hier ingelast.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende exploiteert in Z twee snackbars, één - I - gevestigd aan de a-straat 10 en één - II - gevestigd aan de b-straat 11. Sedert januari 1995 exploiteert be-langhebbende tevens een café - III - gevestigd aan de b-straat 13 te Z. III en II zijn zoda-nig met elkaar verbonden dat de in III aanwezige kansspelautomaten (hierna ook wel: gok- of speelautomaten) ook bereikbaar zijn via II.
2.2. In 1998 heeft de inspecteur een boekenonderzoek doen houden bij belanghebbende aangaande de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 1994 tot en met 1996 en omzetbelasting en loonbelasting, beide voor het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996. Het van dit boekenonderzoek opgemaakte rapport van 21 december 1998 is op dezelfde dag toegezonden aan het administratiekantoor F dat met betrekking tot de zaken van belanghebbende de boekhouding verzorgde.
2.3. In het rapport van 21 december 1998 staat onder meer vermeld:
"1. Administratie
1.1. Primaire aantekeningen/bescheiden.
Door belastingplichtige(n) werd(en) tot AUGUSTUS 1995 niets bijgehouden. De omzet werd tot deze datum door de boekhouder via een opslagpercentage bere-kend. Belastingplichtigen verzamelden alle onkostennota's. De omzet van de tele-foon, ± ƒ 25,- per maand werd niet in de omzet aangegeven. Inkoopfacturen, on-kostenbescheiden en bank/giro-afschriften zijn aanwezig.
Vanaf AUGUSTUS 1995 werd op agendablaadjes de dagelijkse omzet onge-splitst genoteerd. Van de snackbar III en II gebeurde dit apart. De omzet van de gokautomaten werd daarop niet vermeld. Door een vriend van belastingplichtige werd getracht een soort kasboek bij te houden. Hier werden wel de uitgaven in vermeld maar de omzet af en toe. Salditellingen vonden niet plaats. Belasting-plichtige paste geen kascontrole toe.
(…)
3. Fiscale winstberekening
(…)
3.2. De administratie moet worden verworpen.
De aangegeven omzet is te laag en dient te worden verhoogd
a/ op grond van gebreken in de administratie.
b/ op grond van het te lage brutowinstpercentage.
3.3. Gebreken in de administratie
(…)
8/ Op 23-6-1994 heeft er eveneens een boekenonderzoek plaatsgevonden. Dit betrof de jaren 1989 t/m 1993. Ook hier werd geconstateerd dat de omzet door de boekhouder werd berekend aan de hand van de inkopen. X heeft tegenover de controlerend ambtenaar verklaard dat m.i.v. 1-7-1994 een reguliere kasadmini-stratie zal worden bijgehouden. Dit is d.d. 11-7-1994 schriftelijk aan de boekhou-der, F, en X bevestigd. Ondanks deze toezegging is dit niet gebeurd.
9/ In zijn schrijven van 15 december 1998 geeft de boekhouder aan dat de omzet te laag werd aangegeven. Te weten meer omzet 1994 ¦ 12.817,00. Tevens werd geschoven in de omzet zodat dit leidt tot meer verschuldigde omzetbelasting. Te weten meer 1994 ¦ 2.266,00, 1995 ¦ 3.739,00.
10/ Gezien bovenstaande is er niet voldaan aan de administratieve verplichtingen conform art. 53 (oud) AWR en art 52 AWR, o.a. speelautomaten. Zie ook art. 25 lid 6 en art. 29 van de AWR."
2.4. Na splitsing van de aangegeven omzet in omzet belast naar het normale omzetbelas-tingtarief (omzet hoog), omzet tabakswaren, omzet belast naar het verlaagde omzetbelas-tingtarief (omzet laag) en omzet speelautomaten (bijzondere baten) zijn in het rapport van 21 december 1998 voor de omzetten de behaalde brutowinstpercentages berekend en op een rij gezet. Bij de splitsing van de omzet zijn de nadere gegevens van belanghebbende, neergelegd in een brief van zijn boekhouder/administrateur F van 15 december 1998, alsmede de daarin vermelde en aangegeven inkoopgegevens, tot uitgangspunt genomen. De berekeningen in het rapport geven het volgende beeld:
Bedrijf Jaar Aangegeven Omzet hoog Tabakswaren Omzet laag Bijzondere baten
______ ____ omzet_____ _________ __________ _________ _____________
I 1994 f 305.526 f 50.795 f 89.300 f 146.591 f 18.840
inkopen/kosten 189.719 22.880 82.685 71.356 12.798
------------ ----------- ----------- ------------- ------------
brutowinst 115.807 27.915 6.615 75.235 6.042
brutowinst-
percentage 61,04 122,01 8,00 105,44
I, II en III 1995
678.038 78.714 175.275 361.080 62.969
inkopen/kosten 367.685 35.323 162.292 138.563 31.507
----------- --------- ----------- ---------- ---------
brutowinst 310.353 43.391 12.983 222.517 31.462
brutowinst-
percentage 84,41 122,84 8,00 160,59
I, II en III 1996
833.119 93.153 182.755 447.571 109.640
inkopen/kosten 363.086 41.961 169.218 122.338 29.569
----------- --------- ----------- ---------- ----------
brutowinst 470.033 51.192 13.537 325.233 80.071
brutowinst-
percentage 129,46 122,00 8,00 265,85
De omzet laag betreft verkoop snacks en frisdrank. De overige drankomzet valt onder omzet hoog. De "inkopen/kosten" die in de kolom "Bijzondere baten" zijn opgenomen betreffen papier, smaakstoffen en emballage.
2.5. Op grond van de significante verschillen in brutowinstpercentages bij de omzet laag voor de onderscheiden jaren en de gebrekkige administratie voor de jaren 1994 en 1995 is het rapport van 21 december 1998 de omzet laag voor de jaren 1994 en 1995 herrekend aan de hand van het brutowinstpercentage van 1996, in welk jaar een behoorlijke admini-stratie werd bijgehouden. In het rapport is de omzet laag als volgt herrekend:
_____1994 1995___ 1996 .
inkoop f 71.355,81 f 138.562,52 f 122.337,99
+ 265% __189.092,90 __367.190,68 324.195,67
theoretische omzet f 260.448,71 f 505.753,20 f 446.533,66
aangegeven __146.590,77 __361.079,90 447.570,83
meer omzet f 113.857,94 f 144.673,30 geen correctie
meer omzetbelasting f 6.831,48 f 8.680,40 geen correctie
2.6. De omzet van de speelautomaten vloeit voort uit de overeenkomst die belanghebben-de heeft gesloten met een speelautomatenexploitant. Op grond van de overeenkomst plaatst de exploitant speelautomaten in de onderneming van belanghebbende en wordt de spelopbrengst van de speelautomaten gedeeld tussen exploitant en belanghebbende. Voor de periode 19 januari 1996 tot en met 7 juni 1996 heeft belanghebbende in afwijking van de overeenkomst de geplaatste speelautomaten voor f 1.500 per maand gehuurd. In die periode waren de opbrengsten geheel voor belanghebbende. Vanaf 7 juni 1996 rekenen belanghebbende en de speelautomatenexploitant met elkaar af overeenkomstig de admi-nistratievoorschriften, neergelegd in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 12 april 1996, AFZ 95/4121M, gepubliceerd in Vakstudie Nieuws van 24 mei l996, (hierna: het Tellerbesluit). Het aandeel van belanghebbende bedraagt sedert 7 juni 1996 60% van de spelopbrengst.
2.7. In het rapport van 21 december 1998 zijn de opbrengsten van de speelautomaten in de periode 7 juni 1996-12 december 1996 (hierna: de referentieperiode) vergeleken met die van de voorgaande perioden. Het rapport laat zien dat de gemiddelde maandopbrengst van I, II en III in de referentieperiode voor belanghebbendes aangegeven 60%-aandeel f 17.224,21 beliep, welk aandeel overeenkomt met een gemiddelde 100%-maandopbrengst van afgerond f 28.000. In deze gemiddelde maandopbrengst is naar het 60%-aandeel voor I f 4.510 begrepen, overeenkomend met een gemiddelde 100%-maandopbrengst van afgerond f 7.000. Wegens de significante opbrengstverschillen vóór en na het voeren van een administratie volgens de aanwijzingen van het Tellerbesluit zijn in het rapport de speelautomaatopbrengsten herrekend. Bij de herrekening is ervan uitge-gaan dat de volgens het Tellerbesluit geadministreerde gemiddelde maandopbrengsten gemiddeld ook in de perioden daarvoor moet zijn behaald.
2.8. Over 1994 vermeldt het rapport van 21 december 1998 voor I een aangegeven 50%-aandeel aan speelautomatenopbrengst van f 18.840 exclusief BTW of f 22.247,97 inclu-sief BTW, resulterend in een gemiddelde maandopbrengst van f 1.853,99, bij een 100%-aandeel overeenkomend met een gemiddelde maandopbrengst van f 3.707,53. Vervolgens wordt in het rapport een niet-aangegeven meeropbrengst voor 1994 berekend van:
50% van 12 x f 7.000 = f 42.000,--
af: BTW 6.253,80
f 35.746,20
aangegeven 18.840,--
meer omzet f 16.906,20
meer omzetbelasting f 2.958,59
2.9. Over 1995 vermeldt het rapport van 21 december 1998 voor I, II en III een aangege-ven speelautomatenopbrengst van f 62.929 en een opbrengst van f 125.938 bij een 100%-aandeel, dit laatste resulterend in een gemiddelde maandopbrengst van f 10.494,83. Ver-volgens wordt in het rapport een niet-aangegeven meeropbrengst berekend van:
50% van 12 x f 28.000 = f 168.000,--
af: BTW __25.015,20
f 142.984,80
aangegeven ___62.969,--
meer omzet f 80.015,80
meer omzetbelasting f 14.002,77
2.10. Over 1996 vermeldt het rapport van 21 december 1998 voor I, II en III een aange-geven 50%-aandeel van f 5.624,88 in de periode 1 januari 1996-19 januari 1996 en een aangegeven 100%-opbrengst over de maanden februari tot en met mei van f 18.806. In het rapport wordt vervolgens een niet-aangegeven meeropbrengst berekend van:
febr.-mei 4 x f 28.000 = f 112.000,--
aangegeven __18.806,--
f 93.194,--
af: BTW __13.876,59
meer omzet f 79.317,41
meer omzetbelasting f 13.876,59
2.11. Met betrekking tot de opbrengst munttelefoon wordt in het rapport van 21 december 1998 op grond van ervaringen bij branchegenoten, waaruit van een gemiddelde opbrengst van f 200 à f 400 per maand blijkt, uitgegaan van een opbrengst van f 100 inclusief BTW per maand per locatie en wordt aldus een netto meeromzet berekend van f 1.022 voor 1994 en van f 2.043 voor 1995 en voor 1996. Aan meer omzetbelasting is respectievelijk f 178 en 2 x f 357 berekend ofwel f 892 in totaal.
2.12. De inspecteur heeft de verschuldigde omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996 als volgt berekend en vastgesteld:
1994 1995 1996 Totaal
f f f f
Omzet hoog 8.889 13.723 16.302 38.914
Omzet laag 9.504 21.623 26.794 57.921
Omzet speelautomaten 3.297 11.020 19.187 33.504
Privégebruik goederen 1.800 1.800 3.600
Privégebruik auto 90 90 180
Omzetcorrectie omzet laag 6.831 8.680 15.511
Omzetcorrectie speelautomaten 2.959 14.003 13.876 30.838
Omzetcorrectie telefoon 178 357 357 892
Meer privégebruik auto 1.078 1.018 1.018 3.054
32.676 72.314 79.424 184.414
Bij: aansluitverschil 890 890
185.304
Af: voorbelasting . . 27.292 55.890 83.182
Af te dragen 33.566 45.022 23.534 102.122
Af: aangegeven/betaald 19.599 17.400 11.038 48.037
Naheffing 13.967 27.622 12.496 54.085
Meer betaald 7.020
Naheffing na bezwaar 47.065
2.13. In beroep berekent belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting over 1994 en 1995 op f 3.284 respectievelijk f 4.846 en de teruggaaf over 1996 op f 1.627.
In geschil is of de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting naar het juiste bedrag heeft vastgesteld, of de inspecteur zich met vrucht kan beroepen op artikel 27e, onderdeel b, (lees: 29, eerste lid,) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en of de verhoging moet worden kwijtgescholden tot nihil of tot een heel laag symbolisch be-drag.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en de onder 1.4. genoemde pleitnota.
4.2. Door en namens belanghebbende is ter zitting nog het volgende toegevoegd:
Buiten de inkomstenbelasting heb ik geen belastingschulden. Tot en met 2000 was F de boekhouder. Ik vertrouwde hem. Ten onrechte, bleek later. F heeft er een zooitje van ge-maakt. Ik had alle aandacht voor mijn klanten. Ik doe mijn best. Ik heb 22 jaar in Neder-land gewerkt.
De belastingschuld is een feit. Belanghebbende maakt zich zorgen om de vier jaren voor-afgaand aan 2000. Er zijn ter zake nooit goede instructies geweest van de boekhouder. Als over de jaren 1996 tot en met 2000 hetzelfde gaat spelen, gaat belanghebbende fail-liet. Over die jaren is de fiscus een brief gestuurd, maar de fiscus wil daarover niet praten. Er is geen enkele medewerking van de Belastingdienst. De omzetting van de eenmans-zaak in een besloten vennootschap is puur op advies van F gebeurd.
De boete die ik ter zake van mijn inkomstenbelasting moet betalen is al heel hoog. Een even hoge boete in de omzetbelasting betekent het einde van mijn zaak. Het brutowinst-percentage dat de inspecteur heeft toegepast is te hoog.
4.3. Namens de inspecteur is ter zitting nog opgemerkt:
De pleitnota verandert niets aan de situatie over het onderhavige tijdvak. De materiële belastingschuld moet gehandhaafd blijven. Ik vind dat de boete niet verlaagd moet wor-den. Er is namelijk sprake van (voorwaardelijke) opzet. Belanghebbende is een recidivist. Het is de tweede keer dat dit speelt bij belanghebbende. F is kundig genoeg om belang-hebbende te instrueren. Er zijn geen verzachtende omstandigheden. Met zaken die de invordering betreffen mag ik me niet bemoeien. Dat is de taak van de Ontvanger.
In 1997 is de eenmanszaak van belanghebbende ingebracht in een BV. Belanghebbende is nu in loondienst bij zijn BV. Als er geen loonheffing is ingehouden, ontstaan weer ho-ge schulden.
Een gesprek met belanghebbende over de jaren 1996 tot en met 2000 is mogelijk. De fiscalist A is, naast F, verantwoordelijk. Het is niet mijn bedoeling, zoals belanghebbende stelt, om hem kapot te maken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur verwerpt de administratie van belanghebbende als betrouwbare grond-slag voor de behaalde omzet en de winstberekening op grond van de tijdens het boeken-onderzoek bevonden gebreken in de administratie als vermeld onder 2.3, het te lage bru-towinstpercentage voor 1994 en 1995 als vermeld onder 2.4 en 2.5 en het tot 7 juni 1996 onvolkomen registreren van de opbrengst van de speelautomaten als vermeld onder 2.6.
5.2. Belanghebbende betwist niet dat de boekhouding in 1994 ondeugdelijk was en dat, hoewel vanaf augustus 1995 verbetering in de administratie van de dagopbrengsten van belanghebbende is aangebracht, ook in 1995 nog een goede omzetscheiding van de hore-caverkopen en de speelautomaten ontbrak. De winst en de omzet heeft belanghebbende bepaald aan de hand van een opslagpercentage op de inkopen. Hij bestrijdt dat vanaf juli 1995 sprake kan zijn van verwerping van zijn administratie als grondslag voor de behaal-de omzet en de winstberekening en dat de inspecteur de correcties van de omzet in rede-lijkheid heeft bepaald.
5.3. In de onder 2.4 genoemde brief van 15 december 1998 van F aan de inspecteur, waaraan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende refereert, geeft de boekhou-der/administrateur van belanghebbende aan naar welke brutowinstmarge een correctie van de horeca-omzet voor de jaren 1994, 1995 en 1996 op grond van - naar hij stelt - bij Koninklijke Horeca Nederland en Bedrijfschap Horeca en Catering ingewonnen infor-matie kan worden berekend. Hij vermeldt in de brief een brutowinstmarge van 122% voor die jaren. De speelautomatenopbrengst neemt hij in de brief ongecorrigeerd ten op-zichte van de aangiften over. De omzet van de munttelefoon stelt hij voor alle drie in de herrekening betrokken jaren op f 1.000 en komt vervolgens voor het onderhavige jaar tot de correcties als vermeld onder 2.13.
5.4. Met betrekking tot het onderhavige tijdvak zijn partijen het erover eens dat tot au-gustus 1995 de boekhouding niet zodanig is bijgehouden dat daaruit voor die periode de omzet en de winst valt te berekenen. Voor het deel van het tijdvak dat loopt van 1 januari 1994 tot en met juli 1995 heeft de inspecteur terecht de boekhouding als betrouwbare grondslag voor de behaalde omzet en de winstberekening verworpen. Uitgaande van het beginsel dat de boekhouding voor het gehele jaar betrouwbaar dient te zijn, heeft de in-specteur de boekhouding over de laatste vijf maanden van 1995 eveneens terecht verwor-pen. Voor het vinden van een antwoord op de vraag hoe de omzet en de winst alsdan dient te worden bepaald gaan partijen uit van de door belanghebbende geregistreerde in-kopen, maar verschillen zij met betrekking tot het eerste en het tweede jaar van het on-derhavige tijdvak van mening over het brutowinstpercentage waarmede de inkopen moe-ten worden verhoogd om de omzet vast te stellen. Voorts verschillen zij met betrekking tot het gehele tijdvak van mening over de feitelijk met de speelautomaten en de munttele-foon behaalde opbrengst.
5.5. Belanghebbende heeft de berekeningen in het rapport van 21 december 1998 als weergegeven onder 2.4 bestreden. In de eerste plaats bestrijdt hij met name de conclusie die de inspecteur aan die berekeningen verbindt. Belanghebbende acht onjuist de conclu-sie dat de omzet laag voor 1994 en 1995 moet worden herrekend aan de hand van het voor 1996 ter zake van de omzet laag bevonden brutowinstpercentage van 265,85 als vermeld onder 2.5, welke herrekening voor 1994 uitkomt op een omzetbijtelling van f 113.858 en voor 1995 op een omzetbijtelling van f 144.673. In beroep is nader de in het rapport gehanteerde uitsplitsing van de omzet bestreden. Onder meer is ten opzichte van de brief van 15 december 1998 de omzet tabakswaren voor alle drie jaren verhoogd en de restomzet (de omzet laag) voor 1995 en 1996 alsnog verlaagd. Niettemin wordt ook als-dan voor de jaren 1994 tot en met 1996 uitgekomen op een brutowinstpercentage ter zake van de omzet laag van respectievelijk 105,44, 151,52 en 244,96. Deze percentages wijken niet aanmerkelijk - nog geen 10% - af van de in het rapport bevonden brutowinstpercen-tages ter zake van de omzet laag. Van belang is dan ook of belanghebbende enig gegeven heeft verstrekt waaruit kan volgen dat in het jaar 1996 waarin de administratie op orde is, het brutowinstpercentage zoveel hoger uitkomt dan in de jaren daarvoor. Enig zodanig gegeven is door of namens belanghebbende niet bijgebracht. De enkele verwijzing naar twee instanties zonder overlegging van enig gegeven volstaat niet. De brutowinst voor de omzet hoog en laag tezamen, uitgedrukt in een percentage van de inkopen, komt bij be-langhebbende uit op 122% - in beroep opgehoogd tot 135% - en bij de inspecteur op 230,3%. Dit laatste percentage ligt in de lijn van de FIOD-branchegegevens voor cafeta-ria's, uitkomend op 227% à 250%. Gelet op een en ander heeft de inspecteur naar 's Hofs oordeel in redelijkheid de omzet laag kunnen herrekenen zoals hij heeft gedaan.
5.6. Met betrekking tot de door belanghebbende betwiste omzetcorrectie speelautomaten heeft het volgende te gelden. Uit de boekhoud- en administratiegegevens van belangheb-bende die zijn betrokken in het bij hem gehouden boekenonderzoek, komt een significant verschil naar voren met betrekking tot de opbrengst van de speelautomaten met een maandgemiddelde van afgerond f 28.000 in de periode vanaf 7 juni 1996, waarin de op-brengst werd bijgehouden overeenkomstig de voorschriften van het Tellerbesluit, ten opzichte van de daaraan voorafgaande periode met een maandgemiddelde van afgerond f 10.500. Onder deze omstandigheid ligt het op de weg van belanghebbende voor dit ver-schil een aanvaardbare verklaring te geven. Naar het oordeel van het Hof is belangheb-bende daarin niet geslaagd. In beroep blijft belanghebbende uitgaan van de aangegeven omzet gokautomaat van f 18.840 (jaar 1994), f 62.969 (jaar 1995) en f 108.750 (jaar 1996) zonder enig bedrijfsgegeven bij te brengen of omstandigheid te noemen waaruit kan worden afgeleid dat de opbrengst van de speelautomaten na 7 juni 1996 ten opzichte van daarvoor spectaculair moet zijn gestegen. De inspecteur heeft in redelijkheid de speelautomatenopbrengst kunnen herrekenen zoals hij heeft gedaan. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de bestreden uitspraak op dit punt onjuist is. Het gelijk is ook in zoverre aan de inspecteur.
5.7. Met betrekking tot de bijtelling telefoonomzet heeft het volgende te gelden. Belang-hebbende heeft de omzet van de munttelefoon niet in de omzet aangegeven aangezien de totale omzet op basis van opslagpercentages van de inkopen werd berekend. De inspec-teur heeft gesteld dat de maandopbrengst van een munttelefoon bij branchegenoten van belanghebbende f 200 à f 400 is en heeft de opbrengst van de telefoon op f 1.200 inclu-sief BTW per jaar per locatie gesteld. Belanghebbende heeft niet weersproken dat de in-specteur rekening heeft gehouden met vergelijkbare bedrijven en heeft evenmin aanne-melijk gemaakt dat een bijtelling, gebaseerd op ontvangsten van f 100 per maand per locatie, tot een onredelijke uitkomst leidt. Het gelijk is ook in zoverre aan de inspecteur.
5.8. Het Hof vermindert de verhoging tot nihil. Het Hof komt tot dat oordeel omdat be-langhebbende in verband met zijn navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 - na beroep - reeds met een verhoging van 25% geconfronteerd is. Voorts is het Hof ter zitting ervan overtuigd geraakt dat de financiële situatie van be-langhebbende weinig rooskleurig is, hetgeen de inspecteur niet heeft ontkend, en dat hij verbetering van zijn administratie ter hand heeft genomen. Naar het oordeel van het Hof is de aanvankelijke vertraging in die verbetering mede veroorzaakt door zijn echtschei-dingsproblemen. Dat belanghebbende thans daadwerkelijk verbetering nastreeft, conclu-deert het Hof uit de bereidheid van belanghebbende om met de Belastingdienst in overleg te treden en uit de omstandigheid dat belanghebbende de cliëntrelatie met de adviseurs F en A heeft beëindigd en voor zijn administratie en belastingaangiften in de persoon van mr. G inmiddels een andere adviseur in de arm heeft genomen.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskos-ten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van de kosten vast op 1 (voor proceshandelingen) x € 322 x 1 (voor gewicht van de zaak), uitkomend op € 322.
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur voor zover betreft het kwijtscheldingsbe-sluit en bevestigt die uitspraak voor het overige;
- vernietigt het kwijtscheldingsbesluit en verleent volledige kwijtschelding van de verhoging;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 322 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 102,10 aan belanghebbende te ver-goeden.
De uitspraak is vastgesteld op 2 januari 2002 door mr. Dutmer, lid van de belastingka-mer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimi-seerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie wor-den ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht genomen worden:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van het beroep ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.