ECLI:NL:GHAMS:2001:AP1827

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0112/2000
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.H.M. Possen
  • J.J.A.M. Kennis
  • H.J. Bokhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onttrekking aan douanetoezicht van sigaretten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2001, staat de aansprakelijkheid van belanghebbende voor de onttrekking van sigaretten aan het douanetoezicht centraal. De belanghebbende, een ervaren vrachtwagenchauffeur, heeft een vrachtauto met douaneloden verzegeld vervoerd en was aanwezig bij de lossing van de sigaretten. De feiten wijzen uit dat hij, ondanks de ongebruikelijke omstandigheden van het vervoer, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de zending aan het douanetoezicht werd onttrokken. De Tariefcommissie oordeelt dat de belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld op grond van artikel 203, derde lid, tweede gedachtestreepje, van het Communautair Douanewetboek (CDW). De inspecteur had de belanghebbende op 15 februari 1999 uitgenodigd tot betaling van douanerechten, omdat 691 van de 1273 kartons sigaretten aan het douanetoezicht waren onttrokken. De belanghebbende betwistte de aansprakelijkheid, maar het hof oordeelt dat zijn betrokkenheid bij de onttrekking voldoende was om hem als schuldenaar aan te merken. De uitspraak van de inspecteur wordt bevestigd, en de Tariefcommissie acht geen termen aanwezig om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken tijdens de zitting van 27 december 2001.

Uitspraak

TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
In de zaak nr. 0112/2000 TC
de dato 27 december 2001
1. De procedure
1.1. Op 3 juli 2000 is een beroepschrift ingekomen van A van B , advocaten te C, namens D te E, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict X (hierna: de inspecteur) van 30 mei 2000, nummer xxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 19 januari 2000, nr. yyy, vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 125.449,70, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,--geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 15 mei 2001. Namens belanghebbende zijn verschenen A, belanghebbende en F en namens de inspecteur G en H. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 1 april 1998 werd te X een aangifte voor extern communautair douanevervoer T1, nr.zzz, geldig gemaakt voor het vervoer van 1273 kartons sigaretten naar Montenegro. Aangever was I, de vervoerder J. Op donderdag 2 april is de vrachtwagen in konvooi met andere vrachtauto’s vertrokken richting Montenegro. De chauffeur heeft in Duitsland het in de vrachtauto het geïnstalleerde satellietsysteem onklaar gemaakt en is teruggekeerd naar Nederland. Hij heeft over de gebeurtenissen onder meer de volgende verklaring afgelegd “Afgelopen donderdag 2 april heb ik achter mijn trailer een oplegger gekoppeld waar ik mee naar Montenegro zou rijden. Ik kon aan de factuur zien dat er sigaretten vervoerd werden. (…) Ik reed in een groep van vijf vrachtwagens. Bij de grensovergang hebben we eerst met zijn allen gegeten. Daarna heb ik tegen mijn collega’s verteld dat ik het rechterachterwiel van de trekker moest natrekken.(…) Een kilometer of veertig voor Koblenz heb ik H gebeld (…) Ik vertelde hem dat ik een lading sigaretten vervoerde. (…) H vroeg mij om met de vrachtwagen naar de ... in Den Bosch te komen. Hiermee werd restaurant de ... aan de A2 richting Amsterdam bedoeld. Voordat ik van Koblenz naar Nederland vertrok heb ik de stekker van de satellietverbinding eruit getrokken. (…) Ik heb ongeveer drie en een half uur gereden voordat ik bij de ... kwam. Net voordat ik daar het parkeerterrein wilde oprijden werd ik gebeld door H. (…) H vertelde mij dat ik door moest rijden naar de eerste parkeerplaats bij het benzinestation na het Chinese geval aan de rijksweg A2. (…) Voordat ik het parkeerterrein opreed werd ik door H gebeld. Hij zei mij door te rijden naar achteren op de parkeerplaats. Ik zag dat H en nog een persoon daar stonden. (…) De vrachtwagen is verzegeld weggereden van de parkeerplaats”
2.2. Belanghebbende heeft onder meer de volgende verklaringen afgelegd: “Op 3 april, mogelijk 2 april 1998 lag ik thuis in bed. Ik werd vervolgens thuis gebeld op mijn autotelefoon. Ik schat dat het tussen 23.00 uur en 24.00 uur was. De persoon die belde vroeg of ik naar Utrecht wilde komen. (…) Ik ben toen met mijn auto naar Utrecht gereden. Dit is een BMW. Ik moest naar een parkeerplaats komen langs, dan wel, aan de Amsterdamsestraatweg te Utrecht. (…). Ik stond een kwartiertje bij mijn auto en toen kwam er een auto aanrijden; het was een grijze Mercedes, C model. (…) Ik zag dat in deze auto drie personen zaten.(…) Ik heb toen gesproken met een man die uit die Mercedes was gestapt. Dit was dezelfde persoon die mij gebeld had om naar Utrecht te komen. Door die persoon werd aan mij gevraagd of ik een vrachtwagen wilde rijden. (…) Ik zei dat ik dit wel wilde en ben in de Mercedes gestapt. (…) Bij Maarssen werd de A2 opgereden in de richting van Amsterdam. Ik zag vervolgens dat wij de snelweg verlieten bij een parkeerplaats waarop tevens een benzinepomp van Shell aanwezig is. (…) Ik zag dat kort na het telefoongesprek een vrachtwagen stopte.(…) Ik zag dat de chauffeur uitstapte en omliep naar de andere kant van de vrachtwagen. Ik zag dat hij zijn spullen er uit haalde. Ik hoorde de chauffeur tegen mij zeggen dat als ik de motor uitzette ik het contact weer aan moest zetten, omdat anders het alarm af bleef gaan. Ik ben vervolgens in de vrachtwagen gestapt. (…) Ik ben van de parkeerplaats afgereden met die vrachtwagen (…) Ik had van te voren gehoord dat ik achter die grijze Mercedes aan moest rijden (…) Ik reed richting Zwolle en nam de afslag ’t Harde. (…) Op de eindbestemming staat een soort hal met daarvoor een pleintje.(…) De hal/loods was groen van kleur en zo laag dat de vrachtwagen er niet in kon. Ik bedoel hiermee dat de deuren te laag waren. Ik reed de vrachtwagen om en plaatste deze met de achterzijde naar de hal/loods. Ik zag dat het slot met een voorwerp werd open geknipt.(…) De vrachtwagen is vervolgens leeg gehaald door 9 à 10 personen. Ik heb hieraan niet meegewerkt.(…) Nadat de vrachtwagen was gelost heb ik de vrachtwagen teruggereden vanuit ’t Harde naar Harderwijk (…) en heb de auto op een parkeerplaats bij Harderwijk achtergelaten. (…) Hierna ben ik gauw uitgestapt en heb ik in de blauwe Mercedes plaatsgenomen (…) door de bestuurder ben ik toen in Utrecht bij mijn auto afgezet en ben ik naar huis gereden. (…) Ik kreeg hiervoor f 1500,--.”
2.3. Op 6 april 1998 is de vrachtauto langs de A 28, in de buurt van Harderwijk teruggevonden. Op 8 april 1998 heeft de politie een deel van de sigaretten, te weten 582 kartons, teruggevonden.
2.4. Wegens het deelnemen aan de onttrekking van 691 kartons sigaretten aan het douanetoezicht heeft de inspecteur op 15 februari 1999 belanghebbende de sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling gedaan.
3. Het geschil
In geschil is of de inspecteur terecht aan belanghebbende de uitnodiging tot betaling heeft gedaan.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De inspecteur voert aan dat rekening is gehouden met de hoeveelheid in beslag genomen goederen en dat er een vermis is van 691 kartons, maar iedere specificatie ontbreekt.
4.2. De onttrekking deed zich voor op het moment dat de vrachtwagenchauffeur besloot terug te keren van zijn route. Pas daarnà werd belanghebbende gevraagd een vrachtauto te gaan besturen; hij heeft derhalve niet aan de onttrekking deelgenomen in de zin van artikel 203, lid 3, CDW.
4.3. Gewezen wordt op de geringe betrokkenheid en de marginale beloning van belanghebbende: hij heeft pas geruime tijd nadat de goederen waren verduisterd een stukje vervoer van de goederen gedaan. Het is onredelijk en onzorgvuldig en dus onrechtmatig om hem aan te spreken.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. In artikel 203 van het Communautair Douanewetboek (CDW) worden een aantal groepen van schuldenaren aangewezen, die aansprakelijk zijn voor de ontstane douaneschuld; onder meer worden als schuldenaar aangemerkt personen die goederen, die reeds aan het douanetoezicht zijn onttrokken, onder zich krijgen en weten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat deze goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken. Een voorbeeld van deze groep personen is de heler, of een bewaarnemer.
Er is sprake van een complex vanhandelingen die er uiteindelijk toe hebben geleid dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken. Deze handelingen zijn door verschillende mensen uitgevoerd. De vrachtwagenchauffeur heeft de vrachtauto naar de plaats van overdracht gebracht. Op het moment dat hij de vrachtwagen aan belanghebbende overdroeg vond de onttrekking met het oogmerk ze aan het douanetoezicht te onttrekken, plaats. Handelingen die na de overdracht plaatsvinden, zoals het vervoeren, uitladen, opslaan en dergelijke vallen eveneens onder de onttrekking.
Nadat de vrachtwagen en lading aan belanghebbende waren overgedragen heeft hij deze naar een voor de douane onbekende bestemming gebracht. Door het uitvoeren van deze handeling heeft belanghebbende deelgenomen aan de onttrekking in de zin van artikel 203, derde lid, tweede gedachtestreepje CDW.
5.2. Ondanks uitvoerige nasporingen, is slechts een deel van de sigaretten teruggevonden, te weten 582 kartons. Deze kartons zijn bij de aangever onder douanetoezicht gebracht. Slechts voor het niet teruggevonden deel is belanghebbende aangesproken.
5.3. Bij het antwoord op de vraag of iemand als schuldenaar kan worden aangemerkt is het niet van belang of de persoon een cruciaal dan wel een marginaal aandeel heeft gehad in de onttrekking. Binnen het kader van het communautaire recht vindt slechts toetsing aan de gecodificeerde wettelijke bepalingen van het communautaire recht plaats. Er is geen sprake van een boeking achteraf, derhalve vindt geen toetsing plaats van de in het tweede lid van artikel 220 CDW genoemde gevallen.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Vaststaat dat de voor de regeling communautair douanevervoer aangegeven goederen hun bestemming niet hebben bereikt. Uit de processen-verbaal leidt de Tariefcommissie af dat van de zending van 1273 kartons, 691 kartons aan het douanetoezicht zijn onttrokken. Hiervoor is ingevolge artikel 203 van het CDW een douaneschuld ontstaan.
6.2. Uit de sub 2.2. vermelde verklaring van belanghebbende volgt dat hij de onderhavige met douaneloden verzegelde vrachtauto en de lading heeft overgenomen, dat hij deze heeft vervoerd, en dat hij bij de lossing van de sigaretten aanwezig is geweest. Mede door de ongebruikelijke wijze waarop het vervoer tot stand is gekomen kon belanghebbende, als ervaren vrachtwagenchauffeur, redelijkerwijs begrijpen dat de onderhavige zending aan het douanetoezicht werd onttrokken. Bijgevolg moet hij worden aangemerkt als een persoon die aan de onttrekking van de zending aan het douanetoezicht heeft deelgenomen; dientengevolge is hij terecht op grond van artikel 203, derde lid, tweede gedachtestreepje, van het CDW aansprakelijk gesteld.
6.3. Gezien het hiervoor overwogene kan niet geoordeeld worden dat de inspecteur onzorgvuldig of onrechtmatig heeft gehandeld door belanghebbend als schuldenaar aan te merken.
6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende terecht is uitgenodigd tot betaling van de sub 1.1.genoemde douanerechten, zodat de bestreden uitspraak – voorzover deze de douanerechten betreft – dient te worden bevestigd.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep, voorzover deze de douanerechten betreft.
aldus gewezen in raadkamer op 27 december 2001 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en H.J. Bokhorst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G. Jobse, als secretaris.
De secretaris De voorzitter
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 27 december 2001.