In de zaak nr. 0038/00
de dato 19 juni 2001
1.1. Op 8 maart 2000 is een beroepschrift ingekomen van mevrouw A, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict X (hierna: de inspecteur) van 29 februari 2000, nr. xx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking op een verzoek om vrijstelling voor de invoer van een personenauto, behorend tot een verhuisboedel, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 225,00 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 6 februari 2001. Belanghebbende heeft bericht van verhindering gestuurd, met daarbij een pleitnota. Namens de inspecteur zijn verschenen B en C. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2.1. Het gezin A was voornemens, na een aantal jaren in Dubai verbleven te hebben, zich in Nederland te vestigen. Begin augustus 1999 kwamen de heer A en belanghebbende naar Nederland voor het tekenen van een huurcontract voor een woning. Belanghebbende bleef in Nederland, is per 16 augustus ingeschreven in de basisadministratie in Rotterdam, en aanvaardde met ingang van 23 augustus een baan in het onderwijs. De heer A keerde terug naar Dubai en kwam op 1 september 1999 naar Nederland. De boedel, met de auto, werd op 15 september 1999 van Dubai naar Nederland verscheept.
2.2. Op 7 oktober 1999 is bij de inspecteur een verzoek om vrijstelling ingekomen, onder meer voor een personenauto, merk V.W. Golf. De auto was 1 maart 1999 aangeschaft en in gebruik genomen. Het verzoek is bij beschikking van 13 oktober 1999, nr. yy, afgewezen.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vrijstelling van douanerechten terzake van de invoer van de onderwerpelijke personenauto.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Een verhuizing naar een ander land kan niet zonder de nodige voorbereiding worden gemaakt. Het tijdstip van vertrek uit Dubai was afhankelijk van het verkrijgen van een baan en woonruimte. In verband met het tekenen van een huurcontract voor een huis waren belanghebbende en haar echtgenoot genoodzaakt begin augustus naar Nederland terug te keren. De echtgenoot van belanghebbende is daarna teruggegaan naar Dubai.
4.2. Er is waarde gehecht aan de informatie van het consulaat in Dubai, dat het eerdere vertrek naar Nederland van belanghebbende geen probleem zou zijn omdat de heer A weer naar Dubai zou terugkeren voor het afwikkelen van de lopende zaken van zijn bedrijf en de verhuisboedel en zich pas per 1 september in Nederland zou vestigen. Verwezen werd naar de brochure "Moving to the Netherlands": "the car ... must have been in your possession for at least six months and must have been used in the country you are leaving. The period of six months ends on the day you take up permanent residence in the Netherlands."
4.3. Ten onrechte stelt de inspecteur dat belanghebbendes echtgenoot zijn normale verblijfplaats vóór 1 september 1999 naar Nederland heeft overgebracht omdat zijn persoonlijke bindingen in Nederland waren sinds de komst van belanghebbende naar Nederland. Zijn economische bindingen waren tot 1 september in Dubai. Aangezien de auto 1 maart 1999 is aangeschaft is voldaan aan de zes-maandstermijn. Dat op 31 juli een zogenaamd export-certificate is afgegeven heeft te maken met de afhandeling van de verhuisboedel. De boedel werd op 29 juli 1999 aangeboden bij een Shipping Service. De definitieve afhandeling heeft echter pas veel later plaatsgevonden, na het vertrek van de
heer A.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Uit een aantal handelingen valt af te leiden dat belanghebbende en haar gezin hun normale verblijfplaats in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) reeds vóór 1 september 1999 hebben opgegeven; verwezen wordt naar de sollicitatie van belanghebbende, de aanbieding van de persoonlijke goederen voor verscheping in juli 1999, het afsluiten van een huurcontract op 3 augustus en de inschrijving van belanghebbende en haar dochter in de Gemeente Rotterdam per 16 augustus 1999. Omdat het gezin reeds in augustus een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland had, moet ook de echtgenoot van belanghebbende geacht worden vanaf dat moment zijn persoonlijke binding in Nederland te hebben.
5.2. Uit het feit dat het verzekeringsbewijs van de auto liep van 1 maart tot en met 31 juli 1999 en ook op 31 juli 1999 een exportcertificaat, met een geldigheidsduur van 96 uur, werd afgegeven, wordt afgeleid dat belanghebbendes echtgenoot de auto vanaf 1 augustus 1999 niet meer in de VAE in gebruik heeft gehad. Derhalve is niet voldaan aan de eis dat de auto gedurende 6 maanden voorafgaande aan de overbrenging van de normale verblijfplaats in de VAE in gebruik is geweest.
5.3. Een mededeling van het consulaat kan de inspecteur niet binden. In de door belanghebbende geciteerde folder staat dat informatie verkregen kan worden bij het Douanedistrict waar men zich gaat vestigen.
6.1. Vaststaat dat de auto 1 maart 1999 is aangeschaft en in gebruik genomen. Bezien in het licht van wat de inspecteur heeft aangevoerd, namelijk dat de auto vanaf 31 juli 1999 niet meer verzekerd was en er op die datum een exportcertificaat was afgegeven, acht de Tariefcommissie het niet aannemelijk dat de auto gedurende 6 maanden in de VAE in gebruik is geweest.
De Tariefcommissie kan daarom voorbijgaan aan de vraag op welke datum de normale verblijfplaats is gewijzigd.
6.2. De inspecteur heeft zich terecht niet gebonden geacht aan uitlatingen van het consulaat in Dubai, reeds omdat de inspecteur in de uitoefening van de hem opgedragen taak niet gebonden kan worden door mededelingen van deze niet voor de belastingheffing verantwoordelijke instantie.
6.3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de inspecteur de vrijstelling van douanerechten terecht heeft geweigerd.
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Tariefcommissie verklaart het beroep ongegrond, voorzover het de douanerechten betreft.
Aldus gewezen in raadkamer op 19 juni 2001, door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. Th.J.G. van Berkum en mr. M.J. Kuiper, plaatsvervangende leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G. Jobse als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 19 juni 2001