ECLI:NL:GHAMS:2001:AO2844

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0235/99
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor invoerrechten en bewijslast bij douaneaangifte

In deze zaak, behandeld door de Tariefcommissie, is de aansprakelijkheid van belanghebbende voor invoerrechten aan de orde. De inspecteur stelde dat de grondslag voor de aansprakelijkstelling van belanghebbende lag in artikel 201, lid 3, van het Communautair douanewetboek (CDW). De inspecteur diende te bewijzen dat belanghebbende gegevens heeft verstrekt die leidden tot het niet heffen van wettelijk verschuldigde rechten, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze gegevens onjuist waren. De Tariefcommissie oordeelde dat de inspecteur hierin niet was geslaagd. De feiten van de zaak betroffen een invoeraangifte van satellietontvangers, waarbij belanghebbende had vertrouwd op de informatie van L Duitsland. De inspecteur had niet bewezen dat de goederen daadwerkelijk als satellietontvangers waren ingevoerd, en de Tariefcommissie concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat belanghebbende op de hoogte was van eventuele onjuistheden in de aangifte. De uitnodiging tot betaling van invoerrechten werd vernietigd, evenals de eerdere uitspraak van de inspecteur. De Tariefcommissie veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
In de zaak nr. 0235/99 TC
de dato 27 december 2001
1. De procedure
1.1. Op 11 oktober 1996 is bij het Gerechtshof te Arnhem een beroepschrift ingekomen van mr. A, advocaat te W, ingediend namens X te Y, belanghebbende. Dit beroepschrift is op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Tariefcommissie. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Z (hierna: de inspecteur) van 25 september 1996, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 20 mei 1996, nummer …, genoemde bedrag aan invoerrechten, groot f 36.538,20,-- , werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 14 oktober 1996 schriftelijk bericht dat de onder 1.1 genoemde gemachtigde hem niet meer in deze zaak zal vertegenwoordigen.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 18 juli 2000. Belanghebbende heeft de Tariefcommissie schriftelijk in kennis gesteld niet op die zitting te zullen verschijnen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. C., mr. D en E.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende voerde in de periode 21 november 1994 tot 10 februari 1995 een eenmanszaak met de naam L Nederland en hield zich bezig met de handel in satellietontvangers met toebehoren. In dat kader had hij het recht van verkoop in Nederland van L GmbH (hierna: L Duitsland) te R, Duitsland. Op 13 februari 1995 heeft douane-expediteur F B.V. te Z in opdracht van belanghebbende bij de douanepost O een aangifte voor het vrije verkeer gedaan met als goederenomschrijving "1039 kartons delen van antennes en antennereflectoren". De aangever heeft op de aangifte tariefpost 8529 1090 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT) vermeld en als land van oorsprong Taiwan. Als leveringsvoorwaarde stond op de aangifte CIF HAmburg vermeld. Op de aangifte staat als geadresseerde de bedrijfsnaam van belanghebbende vermeld. Bij de aangifte zijn twee facturen overgelegd opgemaakt door L Duitsland en gericht aan L Nederland. Voor de goederen is 7,2 % aan douanerechten geheven en betaald.
2.2. Naar aanleiding van vermoeden van het vermelden van een onjuiste goederencode op deze aangifte is eind maart 1995 de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, Douanerecherche te Z een strafrechtelijk onderzoek gestart bij het bedrijf van de douane-expediteur, bij belanghebbende en door middel van een verzoek om wederzijdse bijstand ook bij L Duitsland. Van de bevindingen van dit onderzoek is door de douanerecherche een eindrapport opgemaakt onder dossiernummer … gedateerd 16 april 1996. Een kopie van het eindrapport is door de inspecteur overgelegd. Uit het onderzoek van de douanerecherche komt - voorzover van belang - het volgende naar voren. De onderwerpelijke goederen zijn door L Duitsland bij een onderneming in Taiwan gekocht. De goederen waren uiteindelijk voor verkoop in Duitsland bestemd. In de administratie van L Duitsland zijn verschillende Taiwanese facturen aangetroffen, waaronder een factuur nummer … van 21 december 1994 voor de aankoop van 5000 zogeheten "SKD receivers" en 650 stuks toebehoren met als leveringsvoorwaarde FOB Taiwan ten bedrage van 269,500.00 USD. Volgens een verklaring van de directeur van L Duitsland houdt SKD "semi knock down" in en dat het niet-gemonteerde onderdelen voor receivers betreft, waarbij wezenlijke onderdelen ontbreken. In het bijzonder zou bij deze partij de modulator hebben ontbroken. Tevens is een Taiwanese factuur met hetzelfde nummer … aangetroffen ten bedrage van 269,500.00 USD, eveneens van 21 december 1994 met daarop vermeld de afzonderlijk benoemde onderdelen voor elk 5000 stuks. Op de Bill of Lading waarmee de goederen naar Europa zijn verscheept, staat "receivers" vermeld.
Naar aanleiding van een invoeraangifte in 1994 in Duitsland voor soortgelijke goederen in opdracht van L Duitsland heeft dit bedrijf een discussie gehad met de Duitse douane over de juiste tariefindeling. De Duitse douane was van mening dat dergelijke goederen met toepassing van algemene indelingsregel 2a onder tariefpost 8528 1091 dienden te worden ingedeeld. Blijkens de verklaring van de directeur van L Duitsland heeft hij het plan opgevat om de goederen in Nederland voor het vrije verkeer te laten aangeven onder tariefpost 8529, waarna de goederen alsnog naar Duitsland zouden worden overgebracht. Deze directeur heeft belanghebbende gevraagd om de invoer in Nederland te verzorgen, omdat het tarief van invoerrechten in Nederland lager zou zijn. Als reden gaf de directeur aan belanghebbende op "problemen met de Duitse douane waar hij 14% invoerrechten moest betalen tegenover 7,2% in Nederland". Om deze reden zijn facturen opgemaakt van L Duitsland aan L Nederland. Op deze facturen zijn de ingevoerde goederen omschreven naar de verschillende soorten onderdelen (voor elk in totaal 5000 stuks) die in de kartons zaten. De omschrijving van de onderdelen komt nagenoeg overeen met de hiervoor genoemde Taiwanese factuur. Na de invoer maakt belanghebbende een factuur op aan L Duitsland en zijn de goederen naar Duitsland verzonden. De bij de in 2.1. genoemde douane-expediteur werkzame declarant en degene die de aangifte heeft verzorgd, de heer G, heeft verklaard dat hij de partij goederen niet heeft gezien, maar dat hij voor de vermelding van de tariefpost in de aangifte is afgegaan op de op de factuur van L Duitsland vermelde gegevens. Hij heeft met belanghebbende in het geheel niet gesproken over de vraag welke tariefindeling van toepassing zou zijn. De douanerecherche concludeert in het rapport dat de factuur met de goederenomschrijving "SKD receiver" vermoedelijk de juiste factuur is geweest en dat door L Duitsland bewust een onjuiste goederenomschrijving op de factuur van L Duitsland is gesteld. De goederen hadden moeten worden aangegeven onder tariefpost 8528 1098, waarop een tarief van 14 % van toepassing was. Voorts stelt de recherche dat vermoedelijk een onjuiste aangifte voor het vrije verkeer is ingeleverd en dat de feitelijke opdrachtgever in Duitsland woonachtig is. Belanghebbende heeft volgens de douanerecherche weliswaar de aangifte onjuist laten doen, doch heeft dit vermoedelijk niet gedaan om zichzelf te begunstigen.
2.3. Op 20 mei 1996 heeft de inspecteur zowel aan de aangever als aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een bedrag van f 36.538,20 aan invoerrechten wegens een correctie van de tariefpost en de douanewaarde.
3. Het geschil
In geschil is of de inspecteur belanghebbende terecht aansprakelijk heeft gesteld voor de onderwerpelijke navordering.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De douane heeft de onderhavige goederen niet daadwerkelijk gecontroleerd. De douane kan dan ook niet bewijzen dat er satellietontvangers zijn ingevoerd. Dat was ook niet het geval. De onderwerpelijke goederen betroffen zogenoemde satellietpositioners, in delen ingevoerd, die geen modulator bevatten. Een satellietpositioner kan geen satellietsignalen omzetten in beelden of geluid. Op het oog zien beide apparaten er hetzelfde uit en zijn van ongeveer hetzelfde formaat, dat doet niet af aan het feit dat een satellietpositioner geen satellietontvanger is. Het gaat hier dus wel degelijk om de invoer van onderdelen voor satellietontvangers. Verwezen zij naar de jurisprudentie van de Tariefcommissie en naar Aantekening 4 IDR op afdeling XVI, de toelichting IDR op hoofdstuk 85 alsmede de HBI tariferingen op post 8529 (nr.5) en op post 8528 (nrs.9 en 10).
4.2. Belanghebbende is geheel te goeder trouw afgegaan op de uit Duitsland verschafte gegevens.
4.3. Belanghebbende's beroep strekt tot vernietiging van de uitnodiging tot betaling en tot veroordeling van de inspecteur in de gemaakte proceskosten.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Belanghebbende is aansprakelijk op grond van artikel 201, lid 3, tweede alinea, Communautair douanewetboek (hierna: CDW). Belanghebbende wist of had redelijkerwijs moeten weten dat de gegevens die hij aan de douane-expediteur verstrekte, verkeerd waren. Belanghebbende wist dat L Duitsland zowel in receivers als in onderdelen handelde. Volgens de verklaring van de directeur van L heeft hij belanghebbende verteld dat hij problemen had met de Duitse douane. Belanghebbende wist dat bij invoer in Duitsland de invoerrechten 14% zouden bedragen en bij invoer in Nederland 7,2 %. Op grond van deze gegevens had hij moeten opletten. Hij had moeten weten als gewoon Nederlands burger dat voor alle lidstaten van de EU een eenduidig invoerrechtenpercentage geldt. Ook de omstandigheid dat belanghebbende wist dat de facturen niet juist waren - hij kocht de goederen immers niet - had een signaal moeten zijn dat de gegevens op de factuur wellicht niet juist waren. Deze gegevens, in hun onderlinge samenhang beschouwd, rechtvaardigen de conclusie dat belanghebbende wist of had behoren te weten dat de gegevens die hij aan de douane-expediteur gaf, niet juist waren.
5.2. Voor wat betreft de tariefindeling heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat belanghebbende pas in het beroepschrift met een tarieftechnisch argument is gekomen, te weten dat het geen receivers zijn maar positioners. Dit laatste acht hij onwaarschijnlijk. Gezien zijn kennis wist belanghebbende wel degelijk om wat voor producten het ging.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De inspecteur heeft gesteld dat de grondslag voor de aansprakelijkstelling van belanghebbende is gelegen in artikel 201, lid 3, CDW. Ingevolge dit artikel kunnen, wanneer een douaneaangifte voor een van de in lid 1 bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd. Als "overeenkomstig de geldende nationale bepalingen" in de zin van dit artikel moet ten tijde van het doen van de onderhavige aangifte worden aangemerkt artikel 124e van de Wet inzake de douane, zoals deze destijds van kracht was.
6.2. Op de inspecteur rust de bewijslast voor de omstandigheid dat belanghebbende gegevens heeft verstrekt, die ertoe hebben geleid dat de wettelijk verschuldigde rechten niet zijn geheven, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren. Naar het oordeel van de Tariefcommissie is de inspecteur daar niet in geslaagd. Noch de onder 2.2. genoemde omstandigheden noch de door de inspecteur onder 5.1. genoemde argumenten leveren voldoende bewijs voor de stelling dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de voor de heffing van de verschuldigde rechten benodigde gegevens die hij door middel van het overleggen van de factuur van L Duitsland aan de douane-expediteur heeft verstrekt, niet juist waren. Met name heeft de inspecteur niet bewezen dat de vermelde omschrijving van de goederen op die factuur feitelijk onjuist was. Dit staat immers los van de vraag hoe goederen uiteindelijk tarieftechnisch, al dan niet met toepassing van een algemene indelingsregel worden benoemd. Evenmin heeft de inspecteur naar het oordeel van de Tariefcommissie ten aanzien van de op de factuur vermelde leveringsvoorwaarde bewezen dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat dit gegeven met het oog op de berekening van de douanewaarde onjuist was. Aldus ontbreekt een wettelijke grondslag om aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling uit te reiken wegens toedoen in de zin van artikel 124e van de Wet inzake de douane. De onderwerpelijke uitnodiging tot betaling en de uitspraak op het bezwaarschrift moeten derhalve worden vernietigd.
6.3. Onder deze omstandigheden behoeft de Tariefcommissie de vraag, of de onderhavige invoer in het algemeen leidde tot verschuldigdheid van invoerrechten, niet te beantwoorden.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 11b van de Tariefcommissiewet te veroordelen in de proceskosten welke met toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures worden vastgesteld op 1 (beroepschrift) x 1,5 (gewicht van de zaak) x f 710,-- = f 1065,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor het ter zake van het beroep bij de Tariefcommissie betaalde griffierecht wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent onder onderdeel 8 van deze beslissing is bepaald. De overige door belanghebbende genoemde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten gemaakt ter zake van het beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem inzake het bedrag aan de omzetbelasting noch de immateriële schade als gevolg van het uitreiken van de uitnodiging tot betaling zijn aan te merken als kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij de Tariefcommissie heeft moeten maken. De reiskosten naar het kantoor van zijn advocaat zijn niet gespecificeerd.
8. De beslissing
De Tariefcommissie :
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, alsmede de uitnodiging tot betaling van 20 mei 1996, kenmerk …;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot f 1065,--, aan belanghebbende te vergoeden;
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 150,-- aan belanghebbende te voldoen.
Aldus gewezen in raadkamer op 27 december 2001 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris.
De secretaris De voorzitter
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 27 december 2001.