ECLI:NL:GHAMS:2001:AN9449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0128/98
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Bijlsma
  • Th.J.G. van Berkum
  • C.W.M. van Ballegooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering douanerechten en vergissing douaneautoriteiten met betrekking tot methionine

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2001, staat de vraag centraal of de navordering van douanerechten achterwege had moeten blijven. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A van B Belastingadviseurs, had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten die was afgewezen door de inspecteur. De kern van het geschil betreft een vergissing van de douaneautoriteiten bij het opstellen van het Gebruikstarief, waardoor een lager bedrag aan douanerechten was geboekt dan daadwerkelijk verschuldigd was. De belanghebbende stelde dat deze vergissing redelijkerwijs niet ontdekt kon worden, terwijl de inspecteur van mening was dat de belanghebbende onzorgvuldig had gehandeld door niet verder te informeren.

De Tariefcommissie oordeelde dat zowel de belanghebbende als de douaneautoriteiten zich lange tijd hadden vergist in de toepassing van de wettelijke regeling inzake de douanerechten voor methionine. De complexiteit van de regelgeving en het controleverloop waren zodanig dat de belanghebbende niet kon worden verweten dat zij de vergissing had kunnen ontdekken. De Tariefcommissie concludeerde dat de navordering niet gerechtvaardigd was, omdat de vergissing van de douaneautoriteiten onder de voorwaarden van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek viel.

De uitspraak van de inspecteur werd vernietigd, en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken tijdens de zitting van 6 februari 2001, waarbij de Tariefcommissie de belanghebbende in het gelijk stelde en de uitnodiging tot betaling ongeldig verklaarde.

Uitspraak

DE TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0128/98 TC
de dato 6 februari 2001
1. De procedure
1.1. Op 21 augustus 1998 is een beroepschrift ingekomen van A, werkzaam bij B, Belastingadviseurs te C, ingediend namens de naamloze vennootschap D. aldaar, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict C (hierna: de inspecteur) van 13 augustus 1998, kenmerk x, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van 27 april 1998, nr. y met betrekking tot de navordering van douanerechten van de hierna te omschrijven goederen, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 13 juli 1999. Daar is verschenen E namens belanghebbende; namens de inspecteur is verschenen F. Partijen hebben beiden ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
In verband met de gewijzigde samenstelling van de Tariefcommissie heeft op 12 december 2000 een nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 2 februari 1996, alsmede op 5, 6 en 18 juni 1997 zijn te Rotterdam onder de nummers z,zz,zzz en zzzz aangiften voor het vrije verkeer van methionine aanvaard.
De goederen zijn aangegeven onder post 2930 40 00 van het gemeenschappelijk douanetarief (het GDT). Volgens de naamlijst en tarieven, gepubliceerd in het rijksboekwerk "Heffingen bij invoer, deel II", en overgenomen in het geautomatiseerde systeem Sagitta (hierna: het gebruikstarief), gold ten tijde van de invoer voor post 2930 40 00 van het GDT een douanerecht van 0 percent.
2.2. Voor genoemde tariefpost gold in 1996 volgens Verordening (EG) nr. 3009/95, Pb EG 1995, L 319, en in 1997 volgens Verordening(EG) nr. 1734/96, Pb EG 1996, L 312), een conventioneel douanerecht van 6,9 percent van de douanewaarde. In bijlage 3, afdeling II van deze Verordeningen is een lijst van farmaceutische stoffen opgenomen die vrij van rechten kunnen worden ingevoerd en die bekend staan onder de INN-namen (International Non-proprietary Names) die de Wereldgezondheidsorganisatie voor deze stoffen heeft vastgesteld. In de bijlage is onder meer vrijstelling van douanerechten verleend voor: GN-code 2930 40 00, CAS RN 000063-68-3, methionine.
2.3. Bij Verordening (EG) nr. 2086/97, Pb EG 1997, L 312, heeft de Commissie met ingang van 1 januari 1998 in post 2930 40 00 van het GDT de navolgende onderverdelingen opgenomen:
2930 40 10 - - methionine (INN) vrij
2930 40 90 - - andere 6,7
2.4. Op 27 april 1998 heeft de inspecteur belanghebbende op grond van artikel 221, lid 1 van het Communautair douanewetboek (het CDW) de sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling gezonden met de navolgende motivering:
"Op diverse data in 1997 en 1996 werd door u methionine ten invoer tot verbruik aangegeven onder goederencode 2930 4000 00 00. De betreffende aangiften ten invoer worden in de bijlage vermeld.
De invoer van L-methionine met CAS-nummer 000-063-68-0 was op de betreffende data waarop u de aangiften ten invoer in 1997 en 1996 indiende, vrijgesteld van invoerrecht. De twee overige vormen van methionine, te weten D-methionine (CAS-nummer 000348-67-4) en DL-methionine (CAS-nummer 000059-51-8) waren niet vrijgesteld van invoerrecht. Bij invoer van D- of DL-methionine was in 1997 en in 1996 6,9% invoerrecht verschuldigd.
Gebleken is dat u op de in de bijlage genoemde aangiften, andere soorten methionine dan L-met-hionine ten invoer aangaf. In alle gevallen is 0% invoerrecht geheven. Hierdoor werd ten onrechte te weinig invoerrecht in rekening gebracht.
Op grond van artikel 201 Verordening (EEG) nr. 2913/-92, juncto artikel 2, lid 2, let-ter a Douanewet is er een douaneschuld ontstaan en bent u de rechten verschuldigd, omdat de aangever als schuldenaar wordt aangewezen."
Blijkens de uitnodiging tot betaling was in totaal een bedrag van f 28.364,70 aan douanerechten verschuldigd.
3. Het geschil
In geschil is of in casu de navordering gerechtvaardigd is. Partijen zijn het erover eens dat douane een vergissing heeft begaan bij het opstellen van het Gebruikstarief. Belanghebbende is van mening dat zij deze vergissing redelijkerwijs niet kon ontdekken.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Belanghebbende heeft het betreffende product ingedeeld onder post 2930 40 00 van het GDT; omdat de douaneautoriteiten bij het opstellen van het gebruikstarief bij GN-code 2930 40 00 ten onrechte het percentage 0 hebben ingebracht, is het 0 recht toegepast. De navordering is het gevolg van een vergissing van de douaneautoriteiten.
Belanghebbende bestrijdt het standpunt van de inspecteur dat zij de vergissing had kunnen ontdekken. De Verordeningen (EG) nrs. 3009/95 en 1734/96 geven het basistarief aan. Afwijkingen van dit basistarief, onder andere schorsingen, zijn te vinden in TARIC, voor 1997 gepubliceerd in Publicatieblad C 102 A. In de lijst van farmaceutische stoffen die als bijlage 3 bij de Verordeningen is opgenomen, is GN-code 2930 40 00 opgenomen met als benaming methionine; hier is geen vermelding L-methionine opgenomen. Vergelijking van het gebruikstarief 1997 met laatstgenoemde verordening bevestigt dat voor methionine 0 percent douanerecht van toepassing was.
Ter beoordeling van de vraag of belanghebbende de vergissing redelijkerwijs had kunnen ontdekken verlangt de inspecteur van een douane-expediteur dat hij met name genoemde commerciële chemische handboeken raadpleegt. Bij raadpleging van deze boeken had belanghebbende volgens de inspecteur onmiddellijk aan het CAS-nummer kunnen vaststellen dat de genoemde schorsing van douanerecht alleen van toepassing was voor L-methionine. Dit standpunt van de inspecteur gaat naar de mening van belanghebbende te ver en moet als bijzonder onredelijk worden aangemerkt.
De regelgeving is zodanig ingewikkeld door alle onbegrijpelijke afkortingen en kolommen dat zelfs douane-ambtenaren van het Douanedistrict Rotterdam tijdens de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure geen uitleg konden geven.
4.2. Hoewel belanghebbende als aangever de nodige beroepservaring heeft, had zij redelijkerwijs niet kunnen ontdekken dat de douane een fout had gemaakt bij de samenstelling van het gebruikstarief.
De uitnodiging tot betaling is ten onrechte verzonden en dient, evenals de uitspraak, te worden vernietigd.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Elk jaar verschijnt van de Commissie een Verordening waarin voor het daaropvolgende jaar de gecombineerde nomenclatuur en de overeenkomstige heffingsvoeten voor de rechten van het GDT worden vastgesteld; daarbij hoort een lijst van farmaceutische stoffen met door de Wereldgezondheidsorganisatie vastgestelde INN-namen, waarop geen rechten van toepassing zijn.
De lijst omvat GN-codes, CAS-nummers en de benamingen van de desbetreffende stoffen. Bij GN-code 2930 40 00 staat vermeld: 000063-68-3 methionine. De CAS-nummers vormen een numeriek systeem van codenummers ter identificatie van chemische stoffen, welke wereldwijd wordt gebruikt. Deze nummers staan in een groot aantal commerciële handboeken, catalogi en computerbestanden.
Naast de natuurlijke methionine, de L-vorm, bestaan er twee synthetische vormen, namelijk D-methionine met CAS-nummer 348-67-4 en DL-methionine met CAS-nummer 59-51-8; de vrijstelling heeft slechts betrekking op de L-vorm. Bij het opstellen van het gebruikstarief is ten onrechte bij post 2930 40 00 het percentage 0 ingebracht. Dit percentage had, naar uit de Verordeningen (EG) nrs. 1734/96 en 3009/95 blijkt, 6,9 moeten zijn.
5.2. Door het CAS-nummer toe te voegen aan de goederenomschrijving is de variant van de methionine te bepalen waarop de vrijstelling van toepassing is. Alhoewel de Publicatiebladen zoals de inspecteur ter zitting heeft verklaard, wel enigszins misleidend zijn, heeft belanghebbende in deze niettemin onzorgvuldig gehandeld door niet verder te informeren; zij had dan kunnen ontdekken dat methionine met een ander CAS-nummer is onderworpen aan het normale tarief van invoerrechten.
5.3. De ten onrechte niet geheven rechten zijn op grond van artikel 220, lid 1, van het CDW nagevorderd. Van navordering wordt afgezien, indien door belanghebbende wordt voldaan aan de voorwaarden welke zijn genoemd in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW. Voorwaarde is onder meer dat sprake moet zijn van een vergissing van de douaneautoriteiten die de belastingschuldige redelijkerwijs niet kon ontdekken.
Het opnemen van een onjuist percentage in het Gebruikstarief is aan te merken als een vergissing van de douaneautoriteiten. Om te beoordelen of deze vergissing door de aangever kon worden ontdekt dient men te letten op de aard van de vergissing, de beroepservaring van belanghebbende en op de door haar betrachte zorgvuldigheid. Elementen die van invloed zijn bij de beoordeling zijn onder andere: de complexiteit van de betrokken gemeenschapsbepaling, de wijze van afwerking van de documenten door de douane en de feitelijke omstandigheden van het geval. Worden deze elementen op dit geschil toegepast, dan is er geen sprake van complexiteit van de gemeenschapsregeling, aangezien de verordeningen duidelijk stellen dat er in principe douanerechten geheven moeten worden over de invoer van het product methionine, maar dat één soort methionine, namelijk met CAS-nummer 000063-68-3, van rechten is vrijgesteld.
Evenmin kan de wijze van afwerking van de invoerdocumenten tot vernietiging van de uitnodiging tot betaling leiden, aangezien uit de jurisprudentie is op te maken dat er geen sprake is van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, als bij de afhandeling van douaneaangiften, controle op de daarin vermelde tariefpost geheel achterwege is gelaten, dan wel volstaan is met een controle aan de hand van de bij de aangifte aanwezige bescheiden. Alle in geding zijnde aangiften zijn administratief afgedaan, dan wel globaal gecontroleerd.
5.4. Het onjuiste percentage in het gebruikstarief had belanghebbende bij raadpleging van de wettelijke basis in het Publicatieblad eenvoudig kunnen ontdekken. Belanghebbende is in casu onvoldoende zorgvuldig geweest, zodat terecht tot navordering is overgegaan.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ter zitting heeft het geschil zich toegespitst op de vraag of navordering achterwege had dienen te blijven in verband met de tweede voorwaarde in artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW.
6.2. Partijen zij het erover eens dat door een vergissing van de douaneautoriteiten in het Gebruikstarief een lager bedrag aan douanerechten is geboekt dan het verschuldigde bedrag. Uit de vaststaande feiten blijkt dat de wettelijke regeling inzake de toepassing van het GDT betreffende de onderwerpelijk goederen een complexe aangelegenheid was. Zowel belanghebbende als de douaneautoriteiten hebben zich op dit punt lange tijd vergist.
6.3. Gelet op die omstandigheid en in aanmerking genomen het controleverloop, kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende die vergissing redelijkerwijze kon ontdekken. Niet in geding is dat belanghebbende te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften en bepalingen inzake de aangifte heeft voldaan.
6.4. Het in 6.3. overwogene leidt tot het oordeel dat de onderhavige boeking achteraf valt onder de termen van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW en daarom niet in stand kan blijven.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 11b van de Tariefcommissiewet te veroordelen in de proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures worden vastgesteld op 2 (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x f 710,-- = f 2.130,--.
8. De beslissing
De Tariefcommissie:
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, alsmede de uitnodiging tot betaling van 27 april 1998, nr. y;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot f 2.130,--, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 150,-- aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer op 6 februari 2001 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mrs. Th.J.G. van Berkum en C.W.M. van Ballegooijen, plaatsvervangende leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G. Jobse als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 6 februari 2001.