ECLI:NL:GHAMS:2001:AN7642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0011/98
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering douanerechten en vrijstelling bij actieve veredeling van polytetrafluorethyleen

In deze zaak heeft belanghebbende, een onderneming die kunststoffen verwerkt, een vergunning voor actieve veredeling met schorsing verkregen. De vergunning betreft het mengen en granuleren van polytetrafluorethyleen (PTFE). De Tariefcommissie heeft vastgesteld dat belanghebbende zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de vergunning, met name dat equivalentie niet van toepassing was. De inspecteur heeft daarom de vrijstelling van douanerechten voor de ingevoerde goederen vervallen verklaard en douanerechten nagevorderd. Belanghebbende heeft betoogd dat de navordering onterecht was en dat het bedrag verlaagd moest worden tot f 11.499,25, maar de Tariefcommissie heeft geoordeeld dat de navordering niet te hoog was vastgesteld.

De procedure begon met een beroepschrift van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur, die een bedrag aan douanerechten had nagevorderd. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de administratie van belanghebbende niet voldeed aan de eisen, waardoor de identiteit van de verwerkte grondstoffen niet kon worden vastgesteld. De inspecteur heeft op basis van de controle geconcludeerd dat er sprake was van equivalentieverkeer zonder de benodigde vergunning, wat leidde tot de navordering.

De Tariefcommissie heeft de argumenten van belanghebbende niet overtuigend geacht en bevestigd dat de inspecteur terecht de vrijstelling heeft vervallen verklaard. De uitspraak van de inspecteur is bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 november 2001.

Uitspraak

DE TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0011/98 TC
de dato 20 november 2001
1. De procedure
1.1. Op 16 januari 1998 is een beroepschrift ingekomen van A te B, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C te B, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict X (de inspecteur) van 5 januari 1998, nr. xxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 5 maart 1997, nummer yyy, vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 95.841,50, gedeeltelijk werd toegewezen. Voormeld bedrag werd verminderd met een bedrag van f 20.801,--.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 22 september 1998. Daar zijn verschenen namens belanghebbende A en D, directeur van belanghebbende, en namens de inspecteur E en F.
1.4. In verband met de gewijzigde samenstelling van de Tariefcommissie heeft op 9 januari 2001 een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Aan partijen is schriftelijk te kennen gegeven dat zij daarbij niet hoefden te verschijnen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft een onderneming die kunststoffen verwerkt en/of veredelt voor zowel de binnenlandse als voor de buitenlandse markt. Aan belanghebbende is op 29 mei 1995 de vergunning "actieve veredeling met schorsing (doorlopend)", nr. zzz verleend. De vergunning heeft betrekking op het mengen en granuleren van polytetrafluorethyleen (PTFE) tot een PTFE-compound volgens een door de klant opgegeven specificatie. In de vergunning zijn onder meer de volgende voorwaarden gesteld:
"1.1.2. a. equivalentie: niet van toepassing;
b. voorafgaande uitvoer: niet van toepassing;
c. driehoeksverkeer: niet van toepassing.
(...)
1.3. De administratie van vrijstellinggenietende moet zodanig zijn ingericht dat daaruit op overzichtelijke wijze is af te leiden, welke goederen met vrijstelling zijn ingevoerd en, na hier te lande conform de vrijstellingsvoorwaarden te zijn behandeld, weer zijn uitgevoerd. Een beschrijving van de administratie is opgenomen in het dossier van vergunninghouder. De inrichting van de administratie mag zonder toestemming van de inspecteur niet worden gewijzigd. Indien bij een controle zou blijken dat uit de administratie niet alle gegevens zijn te verkrijgen, welke voor de controle van de vrijstelling noodzakelijk zijn, is de inspecteur bevoegd om nog verdere eisen daaraan te stellen.
1.4. Aan de hand van de administratie moeten de in de veredelingsproducten verwerkte hoeveelheden met vrijstelling ingevoerde goederen kunnen worden vastgesteld. (...)".
2.2. De belastingdienst heeft bij belanghebbende een controle ingesteld over de periode 29 mei 1995 tot en met 31 december 1996. Het van die controle op 3 maart 1997 opgemaakte rapport luidt voorzover van belang als volgt:
"administratieve organisatie en interne controle
Opzet van de ao/ic
De opzet van de AO/IC werd beschreven in punt 2 van het rapport, d.d. 21.03-1995, opgemaakt naar aanleiding van een ingediend verzoek tot het verlenen van een vergunning actieve veredeling met schorsingssysteem.
Bestaan/werking van de ao/ic
Bij de administratieve controle is vastgesteld dat door belanghebbende geen gevolg is gegeven aan het daadwerkelijk uitvoeren van de beschreven opzet van de AO/IC. Vergunninghoudster heeft met name verzuimd een adequate voorraadadministratie te voeren; in casu werd tot eind 1996 in het geheel geen voorraadadministratie gevoerd. Pas aan het eind van het jaar 1996 is een begin gemaakt met enige vorm van partij-administratie. (Deze is overigens niet door mij beoordeeld). Ingevolge het ontbreken van een voorraadadministratie is het niet mogelijk om de identiteit van de grondstoffen verwerkt in het eindproduct vast te stellen. Ook anderszins zijn er geen waarborgen om deze identiteit (alsnog) vast te stellen.
Vergunning
Vastgesteld is dat er in grote mate equivalentieverkeer heeft plaatsgevonden. Er werden dezelfde c.q. vrijwel dezelfde grondstoffen, polytetrafluorethyleen, betrokken uit zowel de EU-landen als derde-landen. Het enige verschil is dat deze grondstoffen andere productnamen, afhankelijk van de leverancier, hebben. Ook werd de grondstof die werd betrokken uit derde landen zowel met betaling van invoerrecht als met vrijstelling van invoerrecht ingevoerd. De grondstof die werd betrokken uit derde landen heeft de naam PM 12 en PM 15. Voor de afschrijving op de vrijstellingsrekening werden zowel de EU-grondstoffen als de derde-landen grondstoffen gebruikt. Ook werd er geen onderscheid gemaakt tussen de derde-landen grondstoffen die met vrijstelling werden ingevoerd en die met betaling werden ingevoerd. Uit de administratie (productieorders) bleek tevens dat in dezelfde charge deze grondstoffen door elkaar werden gebruikt en werden afgeschreven van de vrijstellings-rekening. Een aparte voorraadadministratie van de vrijstellingsgoederen en de zgn. vrije goederen was niet voorhanden zodat dus niet kon worden geconstateerd welke grondstof er bij de veredeling werd gebruikt. Volgens belanghebbende zou er ook voorafgaande uitvoer hebben plaatsgevonden. Aangezien in de vergunning de modaliteiten "equivalentie-verkeer" en "voorafgaande uitvoer" niet zijn opgenomen kunnen de voorlopige crediteringen niet als definitief worden aangemerkt. Het gevolg hiervan is dat over de gecontroleerde periode de invoerrechten waarvoor zekerheid is gesteld (hoewel de gestelde zekerheid in totaliteit te laag is) moeten worden ingevorderd. Ook moet er compenserende interest over de verschuldigde rechten bij invoer worden betaald. Deze compenserende interest is namelijk verschuldigd bij het ontstaan van een douaneschuld als gevolg van het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten. Het niet als definitief aanmerken van de voorlopige crediteringen wordt namelijk
gelijkgesteld met het in het vrije verkeer brengen. Het betreft in totaal elf invoerdocumenten. De compenserende interest wordt toegepast per maand en is verschuldigd over de periode die ligt tussen de eerste dag van de maand volgende op die waarin de goederen onder de regeling actieve veredeling kwamen en de laatste dag van de maand waarin voor de goederen de douaneschuld ontstond.
In Bijlage I, behorende bij dit rapport, is per document aangegeven wat het verschuldigde invoerrecht en de verschuldigde compenserende interest is.".
Voormelde bijlage luidt als volgt:
[volgt bijlage]
Volgens dit overzicht is belanghebbende f 95.841,50 aan douanerechten en f 3.639,70 aan compenserende interest verschuldigd geworden.
2.3. Bij de bestreden uitspraak is de uitnodiging tot betaling verminderd met het sub 1.1. vermelde bedrag omdat door belanghebbende van een in de bijlage bij die uitspraak genoemde hoeveelheid veredelingsgoederen onomstotelijk was aangetoond dat deze uitsluitend uit ingevoerde goederen waren vervaardigd en weer waren uitgevoerd.
3. Het geschil
In geschil is de hoogte van het bedrag van de navordering. De inspecteur acht het nagevorderde bedrag juist; belanghebbende meent dat het bedrag moet worden verminderd tot f 11.499,25.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het is mogelijk om aan de hand van de door belanghebbende achteraf gereconstrueerde voorraadadministratie de identiteit van de in de eindproducten verwerkte grondstoffen vast te stellen. Alle gegevens, die zijn genoemd in de brief van de Belastingdienst van 23 februari 1995, kenmerk 6931076, zijn door belanghebbende geregistreerd. De partijenadministratie is op basis van deze gegevens achteraf samengesteld.
Bij het hoorgesprek in de bezwaarfase is naar voren gebracht dat indien ten tijde van de controle de achteraf gereconstrueerde partijenadministratie aanwezig was geweest, slechts zou worden nagevorderd over het aantal kilo's dat in het vrije verkeer van de Europese Gemeenschap is gebracht - hetgeen dan een navordering tot een bedrag van f 11.499,25 zou betreffen - in plaats van over het totaal van de onder de vergunning ingevoerde goederen. De gedeeltelijke tegemoetkoming bij de uitspraak doet aan het vorenstaande geen recht.
4.2. Ter ondersteuning van het standpunt van belanghebbende dient nog het volgende:
- dat ten tijde van de controle geen sprake was van een juiste voorraadadministratie hield verband met een langdurige ziekte van de daarmede belaste werknemer,
- de strikte regels van het vergunningensysteem zijn nauwelijks uitvoerbaar,
- er zou niet of minder zijn nagevorderd indien in de vergunning de modaliteit equivalentieverkeer was opgenomen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De grondslag van de navordering is gelegen in de omstandigheid dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de modaliteit van equivalentieverkeer zonder dat haar daartoe bij de verleende vergunning toestemming is verleend; zij heeft geen verzoek tot wijziging van de vergunning ingediend.
5.2. In de bezwaarfase is de achteraf gereconstrueerde partijenadministatie uitvoerig bestudeerd; in die administratie bleken zoveel onvolkomenheden te zitten dat de identiteit van de grondstoffen niet was vast te stellen; zo werd geconstateerd dat veelal sprake was van negatieve voorraden M12. Dit kon alleen indien gebruik werd gemaakt van grondstoffen uit de Europese Gemeenschap.
5.3. De navordering is niet gebaseerd op toepassing van strikte rekenregels, doch is gedaan omdat belanghebbende geen juist gebruik van haar vergunning heeft gemaakt. Zij heeft de regeling van het equivalentieverkeer toegepast, terwijl haar daarvoor geen vergunning was verleend. Belanghebbende heeft in plaats van ingevoerde goederen ook communautaire goederen gebruikt voor de vervaardiging van veredelingsproducten.
5.4. Bij de bestreden uitspraak is de navordering beperkt tot de douanerechten over het aantal, met vrijstelling ingevoerde, kilo's goederen, waarvan niet vaststaat dat zij weer zijn uitgevoerd.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De Tariefcommissie acht op grond van de bevindingen in het controlerapport aannemelijk dat belanghebbende zich niet heeft gehouden aan de in de sub 2.1. genoemde vergunning gestelde voorwaarden dat equivalentie niet van toepassing is, en dat in de administratie te volgen moet zijn welke goederen met vrijstelling zijn ingevoerd en weer uitgevoerd. De inspecteur heeft daarom terecht met betrekking tot de ingevoerde goederen de vrijstelling doen vervallen en douanerechten nagevorderd.
6.2. De inspecteur heeft op grond van billijkheid afgezien van navordering van de douanerechten met betrekking tot de goederen, waarvan op basis van een door belanghebbende achteraf gereconstrueerde goederenadministratie is komen vast te staan dat zij weer uit het douanegebied van de Europese Gemeenschap zijn uitgevoerd.
Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de ingevoerde producten tot ten hoogste de hoeveelheid, waarover een bedrag aan douanerechten van f 11.499,25 zou zijn verschuldigd, in het vrije verkeer van de Europese Gemeenschap zijn gebracht.
6.3. De navordering, zoals deze bij de bestreden uitspraak is verminderd, is derhalve niet tot een te hoog bedrag vastgesteld, zodat die uitspraak moet worden bevestigd.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep, voor zover deze de douanerechten betreft.
Aldus gewezen in raadkamer op 20 november 2001 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. K. Kooijman en mr. Th.J.G. van Berkum, plaatsvervangende leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 20 november 2001.