ECLI:NL:GHAMS:2001:AN7319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0248/97
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de inspecteur bij douanerechten en de gevolgen van niet-zuivering

In deze zaak, die voor de Tariefcommissie is behandeld, gaat het om de vraag of de inspecteur bevoegd was om douanerechten te innen van belanghebbende, een besloten vennootschap, na een aangifte voor extern communautair douanevervoer. De aangifte, gedaan op 31 januari 1997, betrof een container filament met als bestemming Noord-Ierland. Het probleem ontstond omdat het vijfde exemplaar van de aangifte niet was terugontvangen op het kantoor van vertrek, en het centrale zuiveringskantoor van het Verenigd Koninkrijk kon geen informatie verstrekken over de zuivering van de aangifte. De inspecteur ging ervan uit dat er een overtreding had plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 379 van het UCDW, en stelde een uitnodiging tot betaling op voor een bedrag van f 29.718,30.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door haar advocaat, betwistte de bevoegdheid van de inspecteur om deze douanerechten te innen, omdat de inspecteur geen kennisgeving van niet-zuivering had verzonden, zoals vereist door de wet. De inspecteur verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de uitnodiging tot betaling duidelijk was en dat de douaneschuld was ontstaan op basis van artikel 204 van het CDW. De inspecteur voerde aan dat het niet uitreiken van de kennisgeving geen invloed had op de geldigheid van de uitnodiging tot betaling.

De Tariefcommissie oordeelde dat de inspecteur in strijd had gehandeld met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die vereist dat de aangever op de hoogte moet worden gesteld van de termijn om bewijs te leveren van de regelmatigheid van het douanevervoer. Aangezien de inspecteur deze mededeling niet had gedaan, was hij niet bevoegd om de douanerechten te innen. De uitspraak van de inspecteur werd vernietigd, het bedrag aan douanerechten werd verminderd tot nihil, en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0248/97 TC
de dato 17 april 2001
1. De procedure
1.1. Op 22 december 1997 is een beroepschrift ingekomen van mr. X, advocaat te Y, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van Douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 20 november 1997, kenmerk..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 14 augustus 1997, nr. ..., vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 29.718,30, is afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 150.-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 7 november 2000. Daar zijn verschenen mr. C, advocaat te Y, namens belanghebbende, en mr. A.en mr. D namens de inspecteur.
1.4. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 31 januari 1997 heeft belanghebbende te Y een aangifte gedaan voor extern communautair douanevervoer. De desbetreffende aangifte T1-... vermeldt als colli en omschrijving van de goederen een container filament en als land van bestemming Noord-Ierland.
2.2. Het vijfde exemplaar van vorengenoemde aangifte is niet op het kantoor van vertrek terugontvangen. Het centrale zuiveringskantoor van het Verenigd Koninkrijk kon desgevraagd over de zuivering van de aangifte geen inlichtingen verstrekken.
2.3. Op 8 juli 1997 is belanghebbende in staat van faillissement verklaard. Tot die datum exploiteerde zij een overslagterminal te Y.
2.4. "Wegens het niet-zuiveren" van voormeld document is aan belanghebbende de sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling gedaan. Een kennisgeving als bedoeld in artikel 379, lid 1, van de Uitvoeringsverordening van het Communautair douanewetboek (UCDW) heeft de inspecteur niet verzonden.
3. Het geschil
Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur bevoegd was de sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling te doen, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De wettelijke grondslagen zijn ten onrechte niet, althans onvoldoende in de uitnodiging tot betaling opgenomen. Aldus is gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, waardoor belanghebbende in haar belangen is geschaad.
4.2. Nu de sub 2.4. vermelde kennisgeving niet is uitgereikt, was de inspecteur niet bevoegd de onderwerpelijke douanerechten te innen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De uitnodiging tot betaling die aan belanghebbende is gedaan, laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Niet is in te zien in welk opzicht belanghebbende, die regelmatig optrad als aangever voor extern communautair douanevervoer, in haar belangen zou zijn geschaad. In de sub 1.1. vermelde uitspraak is aangegeven dat de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 204 van het Communautair douanewetboek (CDW).
5.2. Uit de omstandigheid dat het terugzendingsexemplaar van de onderhavige aangifte T1 niet is terugontvangen, is de conclusie getrokken dat met betrekking tot deze aangifte een onregelmatigheid of overtreding heeft plaatsgevonden, waardoor een douaneschuld is ontstaan op de voet van artikel 204 CDW.
5.3. Het niet of te laat uitreiken van een kennisgeving van niet-zuivering leidt niet tot de ongeldigheid van de uitnodiging tot betaling. Ter ondersteuning van die stelling wordt verwezen naar het antwoord van de Europese Commissie op de schriftelijke vraag van 15 oktober 1996, nummer E-2705/96, van de heer Wijsenbeek, lid van het Europese parlement, (Pb C 83/52 van 14 maart 1997).
5.4. Aangezien belanghebbende in staat van faillissement is verklaard, is bewust ervan afgezien een kennisgeving van niet-zuivering aan belanghebbende te sturen, omdat op grond van artikel 10 van de Invorderingswet in een zodanig geval het verschuldigde bedrag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is. In deze zaak is daarom terecht afgeweken van de regeling van artikel 379 UCDW.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Gelet op de sub 2.2. genoemde omstandigheden mocht de inspecteur ervan uitgaan dat zich in casu een overtreding of onregelmatigheid als bedoeld in artikel 379 UCDW had voorgedaan.
6.2. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 oktober 1999, nr. C-233/98 (Lensing & Brockhausen GmbH), volgt dat artikel 379, lid 2, UCDW aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaat waartoe het kantoor van vertrek behoort, slechts bevoegd is de douanerechten te innen, wanneer hij allereerst de aangever erop heeft gewezen dat hij over een termijn van drie maanden beschikt om het bewijs te leveren van de regelmatigheid van het communautair douanevervoer of van de plaats waar de overtreding of onregelmatigheid daadwerkelijk is begaan, en wanneer vervolgens dat bewijs niet binnen die termijn is geleverd.
6.3. Vaststaat dat de inspecteur in casu bewust heeft nagelaten de in artikel 379 UCDW bedoelde mededeling te doen. Daarmede heeft hij gehandeld in strijd met voormelde jurisprudentie. Hij had derhalve niet de bevoegdheid de douanerechten te innen, zodat deze inning ongedaan moet worden gemaakt.
6.4. Aan het in 6.3. bedoelde oordeel kan het beroep van de inspecteur op artikel 10 van de Invorderingswet niet afdoen, omdat dat artikel de regeling van artikel 379 UCDW niet terzijde kan stellen.
6.5. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan belanghebbende, zodat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 11b van de Tariefcommissiewet te veroordelen in de proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures worden vastgesteld op 2 ( beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 1,5 ( gewicht) x f 710,-- = f 2.130,-- .
8. De beslissing
De Tariefcommissie:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, voorzover deze de douanerechten betreft;
- vermindert het in de uitnodiging tot betaling begrepen bedrag aan douanerechten tot nihil;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot f 2.130,--, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 150,-- aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer op 17 april 2001 door mrs. F.H.M. Possen, voorzitter, J.W.M. Tijnagel en A. Bijlsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 17 april 2001.