ECLI:NL:GHAMS:2001:AK8306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0220/96
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.H.M. Possen
  • J.J.A.M. Kennis
  • M.J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douaneschuld en verplichtingen bij extern communautair douanevervoer

In deze zaak, behandeld door de Tariefcommissie, staat de vraag centraal of er een douaneschuld is ontstaan en of de uitnodiging tot betaling in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De belanghebbende, een besloten vennootschap, heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de inspecteur van het Douanedistrict X, die het bezwaar van de belanghebbende tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten had afgewezen. De zaak betreft goederen die onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst, maar niet op de juiste wijze zijn afgeleverd bij de douane op het kantoor van bestemming.

De feiten van de zaak zijn als volgt: in de periode van maart tot november 1994 heeft de belanghebbende sigaretten besteld en vervoerd van Dordrecht naar een adres in X (Ned). De aangiften voor douanevervoer zijn gedaan, maar de goederen zijn uiteindelijk niet op de juiste wijze bij de douane afgeleverd. De Tariefcommissie concludeert dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken, omdat de geadresseerde niet in het bezit was van de vereiste vergunning en de regeling voor hulpgoederen niet van toepassing was. Hierdoor was de inspecteur bevoegd om de douanerechten te vorderen.

De belanghebbende betwist de douaneschuld en stelt dat de goederen hun bestemming hebben bereikt. De inspecteur daarentegen stelt dat de verplichtingen van de regeling niet zijn nageleefd, wat leidt tot de conclusie dat de belasting verschuldigd is geworden. De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak van de inspecteur, waarbij wordt opgemerkt dat de kennisgeving van niet-zuivering tijdig is verzonden en dat de belanghebbende niet kan terugvallen op de redelijkheid en billijkheid in deze situatie. De beslissing van de Tariefcommissie wordt in stand gehouden, en er worden geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
In de zaak nr.0220/96
de dato 27 december 2001
1. De procedure
1.1. Op 31 oktober 1996 is een beroepschrift ingekomen van A van B advocaten te C, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D te E, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict X (hierna: de inspecteur) van 19 september 1996, nummer xxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling d.d. 16 november 1996 nr.yyy, genoemde bedrag aan douanerechten, groot f 21.838,50, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. De gemachtigde heeft op 31 juli 1997 een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur op 28 oktober 1997 een conclusie van dupliek.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 3 oktober 2000. Namens belanghebbende zijn verschenen A voornoemd, F en G ; namens de inspecteur is verschenen H. De gemachtigde en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De vaststaande feiten
2.1. In de periode maart tot en met november 1994 werden door I gevestigd te X bij J Ltd in Zwitserland sigaretten besteld en betaald. Door J Ltd werd aan belanghebbende opdracht gegeven de sigaretten te vervoeren van Dordrecht naar I in X (Ned). Op 26 oktober 1994 werden door belanghebbende twee aangiften gedaan voor communautair douanevervoer overeenkomstig de regeling toegelaten afzender. Het betrof de aangiften T1, nr. zzz, die in casu in geding is, en nr. uuu elk voor 230 kartons sigaretten. De aangiften vermelden I aan de ...straat te X (Ned) als geadresseerde. De uiteindelijk bestemming was Slowakije.
2.2. Blijkens een verklaring van de betrokken chauffeur zijn de sigaretten vervoerd naar het op de aangiften vermelde adres en daar afgeleverd. Door belanghebbende is een ontvangstbewijs overgelegd dat is afgetekend op 26 oktober 1994 en waarop het bedrijfsstempel van I vermeld staat. Dit ontvangstbewijs heeft de chauffeur gekregen van een persoon die de goederen heeft gelost.
2.3. Omstreeks begin december 1994 werden de ambtenaren van de douanepost Y benaderd door J uit V. Zij informeerde naar de zuivering van documenten omdat voor een aantal door haar opgemaakte T1 aangiften de procedure met betrekking tot de niet-zuivering was opgestart. De goederen waren allemaal bestemd voor hetzelfde adres.
Toen de ambtenaren constateerden dat de onderhavige T1 aangiften niet waren ingeschreven in de daartoe bestemde registers op de douanepost Vlaardingen hebben zij een onderzoek ingesteld op het adres zoals vermeld op de aangiften. Hier werden door de ambtenaren een twintigtal T1 aangiften aangetroffen, waaronder de twee door belanghebbende opgemaakte aangiften. Na deze constatering is een proces-verbaal van bevinding opgemaakt en is de zaak overgedragen aan de FIOD/Douanerecherche te X.
2.4. Tot de gedingstukken behoren twee brieven van de FIOD/Douanerecherche te X van 21 en 27 juni 1996 waarin wordt gemeld dat een twintigtal aangiften T1 ongezuiverd zijn ten gevolge van frauduleuze handelingen.
De FIOD/Douanerecherche heeft in het kader van haar onderzoek een aantal personen aangehouden en verhoord, waarbij is vast komen te staan dat de sigaretten inderdaad zijn afgeleverd op het sub 2.1. genoemde adres in X (Ned).
2.5. Op 12 april 1995 is aan belanghebbende voor de aangifte T1, nr. zzz, een kennisgeving van niet-zuivering gestuurd. Op 16 november 1995 is de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling gedaan.
3. Het geschil
In geschil is of primair of er een douaneschuld is ontstaan, en subsidiair of de uitnodiging tot betaling in strijd is met de redelijkheid en billijkheid is.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Belanghebbende is van mening dat de goederen en het document T1 hun bestemming (X (Ned), NL) hebben bereikt en dat daarom genoemd document T1 als gezuiverd dient te worden beschouwd.
Ten bewijze hiervan worden de volgende bescheiden overgelegd:
- het door I voor ontvangst getekende strookje van het 7e exemplaar van het document T1,
- de afgetekende vrachtbrief,
- de door de chauffeur getekende Fenex-verklaring dat hij de goederen bij het kantoor van bestemming moest aanbieden.
Zo de goederen zijn onttrokken dan is dat gebeurd nadat belanghebbende de regeling communautair douanevervoer had beëindigd.
De inspecteur dient te bewijzen dat het document T1 niet is terugontvangen en niet in de registers is ingeschreven.
Indien de goederen terecht zijn gekomen in Duitsland is de inspecteur niet bevoegd tot heffing over te gaan.
4.2. Pas op 12 april 1995, bijna 6 maanden na de geldigmaking van de aangifte, is belanghebbende in kennis gesteld van de niet-zuivering; dat is ontijdig, mede omdat de douane al eind 1994 ervan op de hoogte was. Ook de Resolutie van 21 juli 1994, nr. DGM 94/1525, met betrekking tot de voorafgaande kennisgevingen schrijft voor dat de titularis van een document direct van niet-zuivering in kennis wordt gesteld. Reeds hierom dient de uitnodiging tot betaling te worden vernietigd.
4.3. De uitnodiging tot betaling is in strijd met de redelijkheid en de billijkheid, omdat belanghebbende er op mocht vertrouwen dat de aflevering op het adres van I door de douane als aangewezen plaats in de zin van artikel 4, punt 19, van het Communautair douanewetboek (hierna:CDW) was toegelaten, en dat I fungeerde als toegelaten geadresseerde. Belanghebbende verwijst naar de brief van de Directeur Douane van 29 december 1989 met betrekking tot een regeling voor verzending van hulpgoederen naar Roemenië en naar een fax van de Douanepost Y aan J dat sigaretten op T1, bestemd voor Roemenië, afgeleverd mogen worden op het adres ...straat.
Tenslotte beroept belanghebbende zich op het bepaalde in artikel 220, lid 2, sub b, CDW; er zou sprake zijn van een vergissing van de douaneautoriteiten.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Belanghebbende heeft 2 partijen van elk 230 kartons sigaretten onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatst. Dit brengt ingevolge artikel 92 CDW de verplichting mee om de goederen samen met de bijbehorende documenten aan te brengen op het kantoor van bestemming; daarvan is in dit geval geen sprake. Het door belanghebbende overgelegde ontvangstbewijs is niet door de douane op het kantoor van bestemming afgetekend; ook de overige bescheiden voldoen niet aan artikel 380 Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW).
Uit het FIOD-rapport blijkt dat de goederen zijn gelost in X (Ned) en in het pand van I zijn ingeslagen. Daarna zijn de sigaretten omgepakt en overgebracht naar Duitsland. Door de goederen bij I te lossen in plaats van ze aan te brengen bij een douanekantoor zijn de goederen in X (Ned) aan het douanetoezicht onttrokken. Derhalve is de inspecteur te X bevoegd in te vorderen.
5.2. De kennisgeving van niet-zuivering is ruim binnen de termijn van elf maanden zoals genoemd in artikel 379 UCDW verzonden, derhalve tijdig. Het systeem van voorafgaande kennisgeving, waarin ten tijde van de afgifte van het document T1 nog niet was opgenomen dat de titularis direct op de hoogte gesteld moest worden, kon geen toepassing vinden omdat belanghebbende als toegelaten afzender zelf de documenten had afgegeven.
5.3. Als titularis van het document heeft belanghebbende verplichtingen op zich genomen. Door er zonder meer vanuit te gaan dat sprake was van een goedgekeurde of aangewezen losplaats en dat I toegelaten geadresseerde was, heeft belanghebbende een onverantwoord risico genomen. De afspraken waar zij zich op beroept zijn niet tussen belanghebbende en de douane gemaakt en zien bovendien op de wijze waarop hulpgoederen naar Oostbloklanden moeten worden vervoerd en niet op de wijze waarop aanvoerdocumenten worden aangezuiverd. Of in een bepaald geval afgezien kan worden van navordering, moet beoordeeld worden in het licht van de communautaire bepalingen, in casu artikel 220, lid 2, CDW. In casu doen geen van de in genoemd artikel gestelde voorwaarden zich voor.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ingevolge artikel 92 en artikel 96 CDW eindigt de regeling extern communautair douanevervoer en zijn de verplichtingen van het subject eerst nagekomen wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane op het kantoor van bestemming worden aangebracht. Belanghebbende is als aangever het subject van de regeling en ingevolge artikel 96 degene die de bepalingen van die regeling dient na te leven.
6.2. De Tariefcommissie leidt uit de sub 2.2. en 2.4.genoemde verklaringen af dat de goederen rechtstreeks zijn afgeleverd op het sub 2.1. genoemde adres in X (Ned); belanghebbende erkent dit. Nu geadresseerde niet in het bezit was van een vergunning als bedoeld in artikel 406, lid 1, UCDW en ook de regeling voor hulpgoederen in casu niet van toepassing was, aangezien deze ziet op vertrekkende goederen, is de Tariefcommissie van oordeel dat de goederen in X (Ned) aan het douanetoezicht zijn onttrokken. Derhalve was de inspecteur bevoegd tot invordering van de rechten bij invoer over te gaan.
Belanghebbende heeft niet voldaan aan de verplichtingen van de regeling en is, als subject van de regeling, de belasting op grond van artikel 203 CDW verschuldigd geworden.
6.3. De onderhavige goederen waren bestemd voor Slowakije, zodat reeds daarom aan de sub 4.3. vermelde stukken, betreffende Roemenië, geen vertrouwen kan worden ontleend.
6.4. In een geval als het onderhavige is er sprake van een gewone boeking in de zin van artikel 217, lid 1, CDW; er is immers in casu geen eerder besluit om al dan niet tot heffing over te gaan aan te wijzen. Derhalve kan niet gesproken worden van een boeking achteraf, als bedoeld in artikel 220, lid 1, CDW en zijn de uitsluitingsgronden van lid 2 van deze bepaling dus ook niet van toepassing.
6.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden uitspraak in stand dient te blijven
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11 b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen in raadkamer op 27 december 2001 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis, lid en mr. M.J. Kuiper, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. L. G. Jobse als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 27 december 2001.