ECLI:NL:GHAMS:2001:AF7446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002905-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Hartingsveld
  • M. Splinter-Van Kan
  • J. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord in relationele sfeer met fatale afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het medeplegen van moord op zijn vader, die op 18 september 1999 te Amsterdam met meerdere messteken om het leven werd gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk en met voorbedachte rade zijn vader heeft beroofd van het leven. De bewijsvoering was overtuigend, en het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd.

De verdachte was op de hoogte van de ernstige situatie waarin zijn vader zich bevond, maar heeft niets gedaan om hem te waarschuwen of te beschermen. Na de moord heeft hij geholpen om sporen te wissen, wat zijn betrokkenheid bij het delict verder bevestigde. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de jonge leeftijd van de verdachte en de druk van de familie. Ondanks deze verzachtende omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat een lange gevangenisstraf gerechtvaardigd is.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. Het hof heeft daarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de rechters A. van Hartingsveld, M. Splinter-Van Kan en J. Vermeulen, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 1 maart 2001.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002905-00
datum uitspraak 1 maart 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 9 juni 2000 in de strafzaak onder parketnummer 13/124139-99
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres].
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2000 en in hoger beroep van 30 november 2000 en 15 februari 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het eenparig oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat
hij op 18 september 1999 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders toen en aldaar opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een of meerdere messen veelvuldig op het lichaam van die [slachtoffer] ingestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel te weten: een of meer perforaties van de linker- en rechterlong en het hart en de darmen en de lever en het gebied achter de buikholte en massale bloeduitstortingen heeft bekomen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd de verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Nadat de zwager van verdachte, [medeverdachte 1], van zijn vrouw had gehoord dat zij door haar vader meermalen seksueel was misbruikt, heeft hij dit vrijwel meteen aan verdachte, de broer van zijn vrouw, meegedeeld. Verdachte was aldus als een van de eersten van de verkrachting op de hoogte. Later heeft [medeverdachte 1] tijdens een familiebijeenkomst, waarbij ook verdachte aanwezig was, besproken dat hij zijn schoonvader [slachtoffer] dood wilde als hij naar Nederland kwam en hij heeft zijn zwager [medeverdachte 2] bereid gevonden zijn schoonvader te doden. Verdachte is met zijn zwager [medeverdachte 2] meegegaan naar Schiphol om [slachtoffer], zijn vader, op te halen en naar diens woning te brengen. Aldaar is verdachte bij de moord op zijn vader aanwezig geweest. Hij heeft niets gedaan om zijn vader te waarschuwen en hiermee zijn dood te voorkomen. Hij heeft evenmin getracht [medeverdachte 2] te weerhouden van het doden van zijn vader. Na de moord heeft verdachte meegeholpen de sporen te laten verdwijnen, door schone kleren aan te trekken en door met [medeverdachte 2] richting Spaarnwoude te gaan om zich van hun schoenen met bloedspatten en het moordwapen te ontdoen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte geprobeerd de waarheid te verbergen. Door deze moord is de rechtsorde ernstig geschokt.
Dit feit rechtvaardigt het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Anderzijds neemt het hof in overweging dat verdachte zwaar onder druk van de familie stond. Bovendien was verdachte ten tijde van het plegen van het delict nog jong. Voorts was de rol van verdachte tijdens het tenlastegelegde ondergeschikt aan die van zijn twee zwagers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 januari 2001, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof heeft tevens kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 20 april 2000 van mr. drs. S.H. Gooren, waaruit blijkt dat bij verdachte geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens tijdens het ten laste gelegde noch tijdens het onderzoek bestonden.
Al het bovenstaande in overweging genomen is het hof van oordeel dat na te noemen aan verdachte op te leggen gevangenisstraf passend en geboden is.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van
VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Hartingsveld, Splinter-Van Kan en Vermeulen, in tegenwoordigheid van Meerbeek als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 maart 2001.
Mr. Vermeulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.